Onopgemerkte dood van groot kampioen
door Ton Sijbrands in de Volkskrant van 12 juni 2004
Vorige week zaterdag bereikte mij een overlijdensbericht dat mij met stomheid sloeg. Het betrof Maurice Raichenbach, de legendarische Franse wereldkampioen uit de jaren dertig....
Naar het antwoord op de vraag hoe het mogelijk is dat de dood van een der grootste kampioenen uit de damgeschiedenis ruim zes jaar lang onopgemerkt is gebleven, kunnen we slechts gissen. Ongetwijfeld zal een rol hebben gespeeld dat Raichenbach, die de damsport na 1945 de rug toekeerde, weinig of geen betrekkingen met (Franse) dammers meer onderhield. Maar ik vrees dat het eveneens iets zegt over het historisch besef of beter: het gebrek daaraan van de dammers in het algemeen. In elk geval lijkt het mij ondenkbaar dat zich in een vergelijkbare discipline als het schaken iets soortgelijks zou voordoen.
Raichenbach moet overigens een opmerkelijk leven hebben gehad. Als jongste in een gezin van zes kinderen groeide hij op in de omgeving van Warschau, totdat zijn vader Samuel, die boekbinder was, in 1923 met het hele gezin naar Frankrijk emigreerde. (Zijn moeder was al overleden toen Maurice vier was.) Daar, in Parijs, kwam hij eigenlijk op betrekkelijk late leeftijd (12 jaar) met het damspel in aanraking, maar dat belette hem niet het predikaat 'wonderkind' te verwerven.
Raichenbach bleek namelijk zl talent voor het spel te hebben dat hij al in 1931, op 16-jarige leeftijd, als vierde eindigde in het door Marius Fabre gewonnen toernooi om het wereldkampioenschap. (Al dient hierbij aangetekend dat dit WK niet erkend werd door de Nederlandse dambond, die Ben Springer, de winnaar van het onomstreden WK 1928, als de officiële wereldkampioen bleef beschouwen.) Een klein jaar later hij moest nog altijd 17 worden verloor Raichenbach met het kleinst mogelijke verschil (11-9) een uitdagingsmatch van Fabre. Maar in november 1933 versloeg hij diezelfde Fabre met 11-9. Daarmee was Raichenbach, op 18-jarige leeftijd, de jongste wereldkampioen uit de hele damgeschiedenis! (De Rus Sjtsjogoljev, die in 1960 op 19-jarige leeftijd het WK-toernooi won, geldt als de jongste wereldkampioen uit de historie van de Werelddambond, die evenwel pas in 1947 zou worden opgericht.) In de jaren die volgden, liet Raichenbach zien dat zijn zege op Fabre geen toevalstreffer was geweest. Nadat de twee belangrijkste damfederaties van die tijd hun geschil hadden bijgelegd (het bereikte compromis behelsde onder meer dat Springer afstand van 'zijn' wereldtitel deed), kwam Raichenbach naar Nederland, om zijn titel in een serie tweekampen op het spel te zetten.
Maar wie van de Nederlandse kopstukken het ook tegen Raichenbach opnam zij gingen allemaal ten onder. Zo verloor de geduchte R.C. Keller in oktober 1934 een tien partijen tellende match met 13-7. Nog erger verging het zesvoudig nationaal kampioen J.H. Vos, die in januari 1936 met 25-15 ter zijde werd geschoven.
Alleen Springer, die tussen eind mei en begin juli 1937 een heroïsch duel over 25 ronden met Raichenbach uitvocht, slaagde erin bressen te schieten, forse bressen zelfs, in de verdediging van de Fransman, die men zo langzamerhand als onfeilbaar was gaan beschouwen. Springer won namelijk liefst vier partijen. Maar hij verloor er vijf, zodat Raichenbach met 26-24 zegevierde en andermaal zijn titel prolongeerde.
Aan Raichenbachs hegemonie kon ook een tweede match tegen Keller (oktober 1938) geen einde maken. Ofschoon Keller het bij die gelegenheid aanmerkelijk beter deed dan vier jaar tevoren, lukte het de Nederlandse kampioen opnieuw niet zijn tegenstander ook maar enkele nederlaag toe te brengen. Raichenbach daarentegen won de elfde partij, wat een 17-15 eindstand tot gevolg had.
Omdat Raichenbach, min of meer tussen de bedrijven door, in april 1936 nog de Belgische kampioen L. Vaessen met 13-7 had verslagen, bezorgde zijn tweede matchzege op Keller hem een zesde(!) wereldtitel-op-rij. Daarmee had Raichenbach een record gevestigd dat pas in de periode 1988-1993 door Tsjizjov zou worden geëvenaard, maar waarvan het nog maar de vraag is of het ooit verbeterd zal worden!
En toen kwam de Tweede Wereldoorlog. Daarin vocht hij, als inmiddels genaturaliseerd Fransman, eerst mee tegen de Duitsers, om na de capitulatie weer terug te keren naar Parijs en daar, zo goed en zo kwaad als het ging, in zijn levensonderhoud te voorzien. Dat deed Raichenbach onder meer door met vervalste papieren handelswaar van Parijs naar het zuidelijke, niet-bezette deel van Frankrijk te transporteren.
Bij een van die transporten ging het mis. 'Maurice Delor' (de naam die op zijn identiteitskaart vermeld stond) werd gearresteerd en verdween in de gevangenis van Moulins. Na drie maanden werd hij overgebracht naar de Parijse Santegevangenis, waar zijn zakenpartner hem weer drie maanden later vrij wist te kopen en op de trein naar Cannes zette.
Daarbij mag het als een godswonder worden beschouwd dat gedurende al die maanden dat Raichenbach (die blond was en er naar verluidt niet echt joods uitzag) in gevangenschap doorbracht, zijn werkelijke identiteit niet aan het licht kwam. Anders had hem ongetwijfeld hetzelfde lot getroffen als een neef twee van zijn zusjes, die geen van drie de vernietigingskampen van de nazi's overleefden.
Na de bevrijding kwam het damleven weer op gang. En Raichenbach, officieel nog altijd drager van de hoogste titel (er was immers sinds oktober 1938 niet meer om het wereldkampioenschap gespeeld), werd door de Franse dambond al meteen voor een penibele keuze gesteld. Hij zou namelijk van zijn titel worden 'ontheven' wanneer hij die niet in een tweekamp op het spel zou zetten tegen Pierre Ghestem, de nieuwe ster aan het Franse damfirmament. Raichenbach koos voor het laatste, maar dat kwam in feite op hetzelfde neer. Want tegen de methodische, tot de tanden toe bewapende 'classicus' Ghestem was de ongetrainde Raichenbach kansloos: hij verloor met 14-6, een score die nog hoger zou zijn uitgevallen als zijn tegenstander alle kansen had verzilverd.
Met die hardhandige nederlaag tegen Ghestem - we schrijven juni 1945 - was aan Raichenbachs damcarrière een (voortijdig) einde gekomen. Nog maar nauwelijks dertig jaar oud, liet hij het damspel verder voor wat het was en stortte hij zich in het zakenleven. Daarin was hij, zoals hij in september 1988 zei in een gesprek met de Amerikaan Felix Berkovich (zie diens artikel in Het Nieuwe Damspel van januari-maart 1990, waaraan ook diverse van de bovenstaandegegevens zijn ontleend), 'niet minder succesvol' dan in het dammen.
Zo schijnt Raichenbach aan het hoofd te hebben gestaan van een confectie-imperium dat meer dan 2000 werknemers telde. En na de verkoop van zijn 'zaak' knoopte hij er nog enkele gouden jaren als makelaar in onroerend goed aan vast. Ook het bezoek dat Harm Wiersma en toenmalig FMJD-secretaris Wim Jurg medio 1980 aan Raichenbach brachten en waarvan men de neerslag in De Telegraaf van 6 juni 1980 kan terugvinden, ademde een sfeer van grote materiële welstand, om geen andere termen te bezigen ('uiterst luxueuze villa'; 'Champs-Élysées '; jet-set; 'een fles uitstekende champagne'; 'bridgepartner Yves Montand' enz. enz.).
Maar helaas: afgezien van een vriendschappelijke mini-tweekamp tegen Roozenburg (mei 1950; de jongste van de twee wereldkampioenen won met 4-2), heeft Raichenbach na 1945 nooit meer gedamd; tot een comeback heeft men hem nimmer kunnen bewegen. Hoewel ik, als voorstander van dwingend, aanvallend spel, geen uitgesproken bewonderaar van Raichenbachs manier-van-spelen ben, moet (ook) ik erkennen dat hij tot de grootste kampioenen en grootste talenten uit de damgeschiedenis dient te worden gerekend. De damtechnische 'bewijzen' van Raichenbachs meesterschap hoop ik u de komende weken te kunnen overleggen.
(Het vervolg van de nabeschouwing over het NK 2004 houdt de lezer tegoed.)