Kees, dit is een interessante verwijzing. Van der Kooij gebruikt daar inderdaad de term "binding", maar op een geheel andere manier dan waar mijn oorspronkelijke vraag over ging. Zoals "binding" dáár wordt gebruikt, vind ik het taalkundig gezien volstrekt logisch. Hij schrijft namelijk verder:clp wrote: Wed Jun 24, 2020 20:17 Ik vermoed dat in 1990 het begrip "binding" gemeen goed was in de damwereld. Zo vind ik in (Wim van der Kooij, Openingstheorie, in: dammen, T. Sijbrands, juni 1990, nummer 55, p. 20 ):
- 3.2 Wit streeft naar bindingen
- Neemt wit de onevenwichtige ontwikkeling van de zwarte stelling als uitgangspunt, dan is het streven naar bindingen een voor de hand liggend plan. Zo kan hij immers proberen zwart te hinderen bij het uitbrengen van zijn lange vleugel.
Van der Kooij gebruikt hier de term "binding" als een begrip om zowel een opsluiting mee aan te geven, als wat hij even verder op een klassieke centrumbinding noemt.De volgende groepen van partijen worden hier onderscheiden:
3.2.1 Partijen waarin wit zijn korte vleugel laat opsluiten
3.2.2 Klassieke partijen zonder witte schijf op 27
3.2.3 Partijen waarin wit tracht tot klassiek spel te komen, waarbij hij tevens veld 27 bezet.
Om binding te gebruiken als alternatief voor opsluiting is niet gek. Iets binden, iets opsluiten - dat zijn begrippen die in elkaars verlengde liggen.
En ook de klassieke centrumbinding kan ik gemakkelijk begrijpen. De witte schijf op 28 en de zwarte schijf op 23 houden elkaar in bedwang, binden elkaar dus als het ware.
Hetzelfde geldt voor de hierboven genoemde de Manoury-binding met een witte schijf op 50 en een zwarte schijf op 45. Die twee schijven "binden" elkaar daar op die plek.
Maar mijn oorspronkelijk vraag gaat over een een stelling als de volgende:

Deze stelling kwam ik tegen als opgave in de KNDB opleiding tot het Roozenburg-diploma (1999), pagina 2.5. Zwart heeft zojuist de zet 20-25? gespeeld. Bij de oplossing lees ik dan de volgende tekst:
Dát het niet goed is, begrijp ik wel. Maar waarom dat dan een "slechte binding" heet, begrijp ik dus niet. Ik zie namelijk nog steeds niet wie of wat er dan gebonden is. In deze stelling zou je, zoals Van der Kooij hierboven, kunnen spreken van een klassieke centrumbinding, maar dat staat los van de schijf op 25. En ook wanneer er in deze stelling geen witte schijf op 28 zou staan, dan zou je, als ik het KNDB-boek goed heb begrepen, nog steeds spreken van een slechte binding door de gelijktijdige aanwezigheid van de zwarte schijven op 23 en 25.Je moet proberen te onthouden dat voor zwart schijf 23 en schijf 25 samen meestal niet goed is (...) Dat noemen we een slechte binding.
Maar die twee schijven zijn helemaal niet gebonden! Het tegendeel is zelfs het geval: de schijven staan los van elkaar en binden elkaar op geen enkele wijze. Ook wordt wit op geen enkele wijze gebonden door de twee schijven op 23 en 25.