History of the Roozenburg Formation

General discussion about draughts and draughts community
Post Reply
User avatar
Hanco Elenbaas
Posts: 18872
Joined: Tue Apr 22, 2003 14:49

History of the Roozenburg Formation

Post by Hanco Elenbaas »

Between January 1993 and December 1997 the draughts magazine Dammen from Ada Dorgelo and Ton Sijbrands published 35 articles written by Piet Roozenburg about the so called Roozenburg Formation. All these articles are available on the CD-ROM which will be a present for the ones who bought the book about Roozenburg by Wouter van Beek and Paul Oudshoorn.
Here are the first four articles by Roozenburg.
User avatar
Hanco Elenbaas
Posts: 18872
Joined: Tue Apr 22, 2003 14:49

Post by Hanco Elenbaas »

Piet Roozenburg wrote: Een halve eeuw Roozenburg-opstelling (deel 1)

Inleiding

Het idee om een serie artikelen te wijden aan de Roozenburg-opstelling kan bij de lezer gemakkelijk een aantal vragen oproepen. Eén zo'n vraag zou kunnen zijn of de keuze van het onderwerp aan mijn brein ontsproten is. Het antwoord is: nee. Aan Sijbrands had ik voorgesteld een artikelenserie te wijden aan de hekstelling, een onderwerp dat me al langere tijd intrigeert. Na enig overleg heb ik echter zijn suggestie een artikelenserie over de Roozenburg-opstelling te schrijven, overgenomen - zij het niet zonder een dosis scepsis mijnerzijds.
Immers: het onderwerp heeft in de loop der jaren al heel wat pennen in beweging gebracht. Te denken valt onder andere aan mijn uit 1950 daterende C-kursus van de L.O.I. (Leidse Onderwijs Instellingen), de in de jaren 1976-1978 in Dammagazine DB verschenen artikelenserie van Johan de Boer en de blijkbaar grif verkochte jubileumuitgave uit 1986 van damvereniging "Ons Genoegen", getiteld Roozenburg-opstelling. Om nog maar te zwijgen over de talloze publikaties in damrubrieken in de loop der jaren aan dit onderwerp gewijd. Nog voordat ik één letter op papier had, kreeg ik van een clubgenoot de volgende reaktie: wat valt daar nou nog over te schrijven?
Er is zeker nog een tweede reden voor scepsis mijnerzijds. De partijen door mij in mijn wedstrijdkarrière in de Roozenburg-opstelling gespeeld, zijn op de vingers van één hand te tellen, om de eenvoudige reden dat - op een enkele uitzondering na - mijn tegenstanders er met een grote boog omheen liepen.


Met zijn suggestie plaatste Sijbrands mij dus voor het dilemma de toegeworpen handschoen te laten liggen dan wel op te rapen. Maar het feit dat ik besloten heb de handschoen op te rapen, vraagt wel om een toelichting, of - zo men wil - verantwoording mijnerzijds.
Meer dan eens verwijlt mijn geest in de verre toekomst. De dammer anno 2050 heeft een totaal ander archiefsysteem. Hij heeft nog steeds een forse boekenkast. Eén plank is geheel gewijd aan speltechniek. Drie delen algemene speltechniek, zes delen gewijd aan klassieke spelvormen en zes delen gewijd aan flankspelvormen. Van de laatste zijn onder andere twee delen gewijd aan konventionele vormen van flankspel en twee delen aan de Roozenburg-opstelling, inklusief ondermeer de partie-Bonnard. Daarnaast beschikt de dammer anno 2050 over een computer die hem à la minute alle gegevens verstrekt over gespeelde partijen, zoals dat nu trouwens gelukkig ook al het geval is. Een tweede plank bevat uitsluitend biografieën van topspelers, die - op een enkele uitzondering na - een nooddruftig bestaan op deze aardkloot hebben geleid en zich tijdens hun leven niet hebben kunnen ontworstelen aan de magie van een spel dat je op sporadisch voorkomende momenten in vervoering kan brengen. Een vervoering die helaas al te vaak wordt afgewisseld door diepe neerslachtigheid. De biografieën van Andreiko en Baba Sy zijn reeds verschenen. Wanneer volgen onze landgenoten Jack de Haas, Herman de Jongh en Benediktus Springer? En waarom juist dit drietal genoemd? Het antwoord op deze vraag wordt verderop gegeven.
Welnu, vanuit deze - ik geef het grif toe - gewaagde, futuristische en optimistische optiek is deze serie geschreven. Anders gezegd: ik wil boekstaven wat mijns inziens het boekstaven waard is, uit speltechnisch dan wel uit historisch oogpunt. Achtereenvolgens zullen aan de orde komen:
1) Voorgeschiedenis
2) Roozenburg-opstelling
3) Partie-Bonnard
4) Springer-doorstoot

1) Voorgeschiedenis

In hun gezamenlijke jeugdwerk Damstudies deel 3 behandelen Springer en De Jongh ondermeer de partie-Bonnard, een benaming die sindsdien het onbetwiste voorrecht heeft van een vrijwel eenduidige interpretatie. De partie-Bonnard - overigens één van de mogelijke uitlopers van de Roozenburg-opstelling - werd reeds toegepast voordat ik überhaupt geboren was. Hoe valt dit te verklaren?
De meest plausibele verklaring die ik in de damliteratuur heb kunnen vinden, is het inmiddels in vergetelheid geraakte "systeem-De Haas". Dit systeem vinden we ook beschreven door bovengenoemde auteurs, en wel in deel 2.
Een andere referentie die ik heb aangetroffen, is van de hand van A.K.W. Damme in Zwart-Wit. Onder de kop "De variant De Haas" schrijft hij ondermeer: "Een eigenaardige spelvorm, welke uit de rechter vleugelopsluiting kan voortvloeien, is de variant De Haas. Voornamelijk door dezen meester toegepast in den wedstrijd om het kampioenschap van Nederland 1919", en even verder: "De variant wordt voor zwart als volgt ingeleid: 1.33-28 17-21 2.39-33 12-17 3.31-26 7-12 4.44-39 18-22"

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430376729.png">

Van de diagramstand naar de Roozenburg-opstelling ce n'est qu'un pas, en met verwondering zal de hedendaagse lezer zich afvragen hoe het mogelijk was dat er toch nog ruim twintig jaren overheen zouden gaan, voordat deze latere ontwikkeling op gang kwam. Alvorens echter op deze vraag in te gaan, lezen we eerst hoe Springer & De Jongh het systeem-De Haas omschrijven:
"Van dit systeem, veel meer kansrijk en interessant dan solide, is alleen bekend dat De Haas er schier al zijn partijen in wint, doch dat bij analyse bijna altijd blijkt dat hij een oogenblik verloren heeft gestaan. Echter zijn de standen in dit soort partijen altijd zoo moeilijk, dat het een tijdlang tot de onmogelijkheden scheen te behooren het voordeel eruit te halen. Behalve de vele slagwendingen die dit systeem biedt (en deze, dikwijls zeer diepe combinaties zijn zoo talrijk, dat men bijna geneigd zou zijn den ontwerper ervan te verdenken alleen hierom dit spel te spelen), heeft het een aanval op het vijandelijke centrum ten doel", en even verder volgt dan: "Van de vele partijen die De Haas in zijn systeem won, laten we één der mooiste volgen."
Zowel Damme als Springer & De Jongh behandelen in hun werk de partij H. Hoogland-J. de Haas uit het kampioenschap van Nederland 1919. Tegenwoordig zouden we zeggen de stampartij.
Maar daarmee is de koek wel zo ongeveer op, de rest wordt overgelaten aan het speurwerk van de geïnteresseerde lezer. Maar waar te speuren? Anders dan tegenwoordig ging er in de eerste vijf decennia van deze eeuw heel wat partijmateriaal domweg verloren, en onze kennis van deze periode kan daarom niet anders dan fragmentarisch zijn. Het resultaat van mijn speurwerk steekt dan ook pover af tegen de hierboven geciteerde, veelbelovende tekst van Springer & De Jongh, een tekst die merkwaardigerwijs wèl van toepassing is op de later ontwikkelde Roozenburg-opstelling.
_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _

Jack De Haas werd als zoon van Nederlandse ouders geboren in 1875 in Londen. Zij vestigden zich in 1887 in Rotterdam, en twee jaar later in Amsterdam, waar Jack kennis maakte met het damspel, dat tot zijn grote passie zou uitgroeien.
Van zijn vele prestaties noemen we:
Kampioen van Nederland van 1901 tot 1919, slechts onderbroken in 1913, toen hij 2e werd achter Hoogland
1904 1e match De Haas-Weiss (10-10)
1906 2e match De Haas-Weiss (19-21)
1909 3e plaats wereldkampioenschap (achter Weiss en Molimard)
1910 3e match De Haas-Weiss (2-4)
1910 Match De Haas-Woldouby (5-1)
1910 1e match De Haas-Fabre (10-2)
1912 2e plaats wereldkampioenschap (achter Hoogland)
1912 1e match De Haas-Molimard (19-21)
1921 2e match De Haas-Fabre (8-6)
1923 Match De Haas-Damme (13-7)
In Amsterdam werd hij diamantslijper. Rond 1920 verruilde hij deze stad voor Brussel. Van 1931 tot aan zijn dood in 1940 woonde hij in Scheveningen.
Van zijn hand verschenen de volgende damwerken:
1908 Het damspel, theorie en practijk (De Haas & Battefeld)
1912 Voor het dambord (De Haas & Battefeld)

_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _

Voor een - zeer summier gehouden - herintroduktie van de figuur De Haas, zie het kader hierboven. Hier zal ik me richten op een (meer of minder geslaagde) rekonstruktie van het systeem-De Haas. Mijn bevindingen heb ik visueel weergegeven in de drie diagrammen op de volgende pagina.
In hedendaagse damterminologie uitgedrukt is het mijns inziens zonneklaar wat De Haas beoogde: hij wilde het centrum veroveren, dan wel een flankaanval nastreven. In dit opzicht is de summiere omschrijving, welke Springer & De Jongh van het systeem-De Haas geven, ongetwijfeld juist, en valt er een parallel te trekken met de Roozenburg-opstelling, die een soortgelijk doel nastreeft.
Richten we onze aandacht vervolgens op de ontstaanswijze. Hiervan geven we vanuit de opening de volgende zettenreeksen voor wit:
1) 1.34-30 20-25 2.39-34 18-23 3.44-39 12-18 4.33-29 7-12 5.38-33 14-20 6.42-38 10-14 7.47-42 4-10 8.50-44 1-7 9.30-24 19x30 10.35x24 14-19 11.40-35 19x30 12.35x24 9-14 (diagram 3) 13.32-28 23x32 14.37x28
2) 1.34-30 20-25 2.40-34 15-20 3.44-40 20-24 4.50-44 10-15 5.33-29 24x33 6.38x29 17-22 7.42-38 11-17 8.48-42 7-11 9.38-33 14-20 10.30-24 19x30 11.35x24 (zo speelde De Haas de opening tegen Herman de Jongh op 6-1-1920)
Voor zwart geven we de volgende zettenreeksen:
3) 1.33-28 17-21 2.31-26 12-17 3.39-33 7-12 4.44-39 18-22 5.50-44 13-18 6.37-31 9-13 7.41-37 4-9 8.31-27 22x31 9.36x27 1-7 10.46-41 18-22 11.27x18 13x22 (tot zover de notatie van de partij Hoogland-De Haas)
4) 1.33-28 17-21 2.31-27 11-17 3.37-31 7-11 4.31-26 1-7 5.41-37 18-22 6.27x18 13x33 7.39x 28 12-18 8.36-31 7-12 9.31-27 9-13 10.44-39 4-9 11.46-41 2-7 12.49-44 18-22 13.27x18 13x33 14.39x28 9-13 15.44-39 12-18 16.39-33 7-12 17.50-44 21-27 18.32x21 16x27 19.44-39 19-23 20.28x19 14x23 (diagram 4)
Hoezeer deze openingen onderling ook verschillen, twee trekken hebben ze met elkaar gemeen: De Haas als initiatiefnemer zoekt de aanval, de verovering van een voorpost op veld 24 respektievelijk 27, zo men wil. En onveranderlijk wordt dit gerealiseerd nadat de initiatiefnemer eerst een rechter vleugelopsluiting heeft aanvaard (zie ook Damme).
Vooralsnog wil ik volstaan met erop te wijzen dat het systeem-De Haas sterk historisch is bepaald. Vergeten we niet dat de 33-28 opening veruit de meest gespeelde opening was en het systeem-De Haas kan worden bestempeld als een kortstondige poging om een inbreuk te plegen op de tot dan toe bekende klasssieke kaders. Hierna volgt de partij Hoogland-De Haas, die kennelijk zoveel indruk op tijdgenoten heeft gemaakt.

Hoogland-De Haas,1-9-1919

1.33-28 17-21 2.31-26 12-17 3.39-33 7-12 4. 44-39 18-22 5.50-44 13-18 6.37-31 9-13 7.41-37 4-9 8.31-27 22x31 9.36x27 1-7 10.46-41 18-22 11.27x 18 13x22 12.28-23! 19x28 13.32x23

De (dam)geschiedenis bewandelt vaak merkwaardige kronkelwegen. In les C22 van de L.O.I. heb ik deze uitval de Springer contra-attaque of Springer-doorstoot gedoopt, en nu nòg ben ik van mening dit op goede gronden gedaan te hebben, waarover later meer.
Het is op zijn minst merkwaardig te noemen dat nota bene De Haas zelf deze doorstoot al in 1915 toepaste in de hierna te bespreken partij De Haas-Gortmans. Bijna even merkwaardig is dat de onderhavige partij twee dagen later werd gespeeld dan de partij Springer-De Haas, waarin Springer het vonnis zou vellen over deze opening.

13...8-13 14.34-30 2-8 15.40-34 20-25 16.41-36 13-18

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430397172.png">

Ik citeer hier Springer & De Jongh: "Behoudens eenige onbelangrijke afwijkingen is deze partij tot dusverre gelijk aan die tusschen De Haas en Springer uit dienzelfden wedstrijd. Nu echter wijkt Hoogland af."

17.34-29 25x34 18.29x40 18x29 19.33x24

Springer & De Jongh vervolgen dan: "Ons inziens is deze zwak en is 17.44-40 en dan 17...18x29 18.34x23 25x34 19.40x29 en 20.45-40 zoals Springer speelde, veel sterker. Wit kan zwart nu niet van het centrum houden en komt in het nadeel.", een opmerking waaraan ik niets toe te voegen heb.

19...12-18 20.40-34 7-12 21.44-40 8-13 22. 34-30

Dit uitwijken naar de rand zal ook Springer doen - zie het kommentaar aldaar.

22...14-19 23.47-41

S&J: "Wit onderschat het gevaar van 22-28; 23.39-33 was hier vrijwel gedwongen."

23...10-14 24.49-44?

S&J: "Deze zet is zeer zwak, daar hij zwart de gelegenheid biedt veld 28 op zijn sterkst te bezetten."

24...22-28 25.38-33 18-22 26.42-38 21-27 27.40-34 12-18 28.37-31

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430398875.png">

Wellicht gespeeld als lokzet, immers 28... 17-21? 29.26x17 28-32 30.17x37 14-20 31.31x22 20x49 32.39-34! 18x27 33.43-39 49x32 34.37x28 en zwart kan schijfverlies niet ontgaan.
De Haas had echter een veel beter plan:

28...27-32! 29.38x27 14-20!

En wit verloor als volgt:

30.26-21 20x29 31.21x32 29-34 32.27x18 34x25 33.32-27 13x22 34.27x18
En na enige zetten gaf wit het op.

Dan nu de partij Springer-De Haas, waarin Springer zijn tegenstander een gevoelige nederlaag toebracht.

Springer-De Haas, 30-8-1919

1.33-28 17-21 2.39-33 11-17 3.44-39 7-11 4. 31-26 18-22 5.50-44 13-18 6.37-31 9-13 7.41-37 4-9 8.31-27 22-31 9.36-27 1-7 10.46-41 18-22 11.27x18 13x22 12.28-23!

In hun enige jaren later verschenen boek Damstudies en analyses zouden de auteurs schrijven: "Deze variant, mits correct voortgezet, is doodelijk voor het systeem door De Haas toegepast."

12...19x28 13.32x23 8-13 14.41-36 2-8 15. 35-30 20-25 16.40-35 13-18
Waarna dezelfde stand als in diagram 2 is bereikt.

17.44-40!

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430410614.png">

S&J: "Dit is de sterkste, daar wit nu het midden behoudt."

17...18x29 18.34x23 25x34 19.40x29 8-13 20.45-40 14-19 21.23x14 10x19 22.29-24 19x30 23.35x24 5-10 24.39-34 10-14 25.34-30?

S&J: "Veel sterker was hier 25.34-29, waarna zwart niet veel goeds meer over heeft. 25.34-30 is echter gespeeld onder de indruk van de vooral gedurende dit toernooi heerschende mode: een aanval direct op den vijandelijken vleugel."

25...12-18 26.37-32!

S&J: "Het juiste moment."

26...7-12 27.32-28

S&J: "Stond nu schijf 30 op 29, de witte stand ware volmaakt."

27...14-20 28.30-25 20x29 29.33x24 22x33 30.38x29 21-27 31.40-35

S&J: "Wit speelde 31.40-35 in plaats van 31.42-38 uit vrees voor 31...17-21 32.26x 19 27-31 33.36x27 18-22 34.27x18 9-13 35.18x9 3x45. Zwart is dan echter toch verloren door 36.49-44 enz."

31...17-22 32.43-38 11-17 33.38-33 27-32

S&J: "Vrijwel gedwongen, daar wit anders vervolgt met 34.42-38 en zwart vrijwel geen goede zet overhoudt."

34.49-43 6-11 35.42-38 22-27 36.47-41 16-21 37.35-30?

S&J: "37.48-42 kon niet wegens 37...13-19 en 38...21-27. Toch is 37.35-30 niet de sterkste, zooals uit onderstaande analyse blijkt."
Een analyse, die aanvangt met 37.24-20.

37...9-14 38.25-20 14x23 39.24-20 15x24 40. 33-29 24x42 41.48x8

S&J: "Thans komt uit hetgeen wij bij den 37en zet opmerkten, daar zwart thans zeer mooi remise kan maken."
Zonder verder kommentaar geven we het verdere partijverloop.

41...18-23 42.43-39 23-28 43.8-2 12-18 44.2x16 18-22 45.16-7 28-33 46.39x28 22x33 47.7-1 27-32 48.41-37 32x41 49.36x47 21-27 50.1-6
En zwart gaf het op.

Ter afsluiting geven we de partij De Haas-Gortmans, een partij die om meer dan één reden waard is aan de vergetelheid te worden ontrukt.

De Haas-Gortmans, 12-9-1915

1.33-28 17-21 2.39-33 12-17 3.44-39 8-12 4.31-26 18-22 5.50-44 3-8

Gortmans, die zich later in Londen zou vestigen en zich op de problematiek zou werpen, behandelt de opening origineel en zijn opzet doet in zekere zin modern aan. Voor allerlei soorten flankspel fungeren de schijven 2 en 4 namelijk inderdaad beter als basisschijven dan de kroonschijf. Anders dan De Haas, die met 13-18, 9-13, 4-9 en 18-22 zijn centrum uitholde, blijft Gortmans over "vlees" in het midden beschikken en komt De Haas nog peentjes te zweten met de Springer-doorstoot (sic) die hij hier inzet.

6.28-23 19x28 7.32x23 13-19 8.38-32 19x28 9.32x23 20-24 10.43-38 14-20 11.34-29 9-13 12.40-34 13-18 (zie diagram)

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430571526.png">

Wie de moeite neemt deze stelling te vergelijken met de partij Roozenburg-Springer, 8e
matchpartij 1945, zal worden gefrappeerd door de grote analogie, zowel naar vorm als naar inhoud. Ik kom op deze partij in een ander artikel nog terug.

13.45-40

Indien 13.34-30?, dan 13...22-27 14.30x19 27-31 enz. +.

13...4-9 14.37-32 21-27 15.32x21 16x27 16. 41-37 11-16 17.46-41

Gortmans, die deze partij bekommentarieert, hierover: "De damzet dien wit hier kon nemen, was, zooals de Heer de Haas onder het spel terecht opmerkte, te duur: 17.26-21 17x26 18.35-30 24x35 19.33-28 22x24 20.34-29 24x33 21.39x28 18x29 22.28-23 29x18 23.37-31 26x37 24.42x4. De dam wordt afgenomen door 24...20-24 en 25... 12-17. Op 17.47-41 of 17.49-43 zou zwart gespeeld hebben 17...17-21 18.26x28 27-32 19.38x27 20-25 enz."

17...7-11

In een soortgelijke situatie vervolgde ik tegen Springer met 27-31 respektievelijk 24-20.

18.37-31 9-14

De konsekwentie van de voorgaande zet, waardoor deze partij een geheel eigen (en avontuurlijk) leven gaat leiden.
Gortmans: "Lokt uit 19.34-30, waarop zou zijn gevolgd 19...27-32 20.38x27* 22-28 21.33x13 8x28 22.30x19 14x45."

19.41-37 8-13 (diagram)

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430401495.png">

20.37-32

Gortmans: "Eigenaardig is de volgende variant 20.48-43 2-8 21.34-30 22-28 22.23x 21 16x27 23.31x22 17x28 24.33x22 18x27 25.30x19 14x45."

En ook de volgende variant, door Gortmans in zijn artikel gepresenteerd in de vorm van een probleem, verdient hier alleszins herplaatsing: 20.48-43 1-7 21.34-30 13-19 22.38-32 27x38! 23.43x32 19x28 24.32x23 20-25! 25.29x9 18x38! 26.42x33 25x43 27.49x38 22-27 28.31x22 17x50. Kurieus en fraai!

20...22-28

Gortmans: "20...13-19 geeft geen stukwinst door 21.32x21 16x27 22.49-43 19x28 23.35-30 24x35 24.29-24 20x29 25.34x21. (De winstgevende manoeuvre 23.29-23 enz., die tegenwoordig standaard is, is kennelijk aan de aandacht van Gortmans ontsnapt. - PR) Het is voor zwart zaak op te passen. Zie bij voorbeeld deze variant: 20...1-7 21.32x21 16x27 22.42-37 2-8 (op 22...11-16 volgt 23.26-21 17x26 24.38-32 27x38 25.33x42 24x33 26. 39x19 18x29 27.34x23) 23.48-43 11-16/13-19 24.33-28 enz."

21.32x21 28x19 22.31-27

Onmiskenbaar is zwart met voordeel uit de opening gekomen. En het is ook niet uit te sluiten dat op grond van deze ervaring De Haas in zijn systeem-De Haas totaal niet bevreesd was voor de mogelijke gevolgen van de doorstoot naar 23. Maar de ene Springer-doorstoot is de andere nog niet, zoals De Haas later nog aan den lijve zou ondervinden. Hier vervolgde zwart met:

22...17-22?

Gortmans: "Zwart kon hier ook spelen 22... 19-23. Speelt wit nu 23.27-22, dan moet zwart slaan met 23...16x27, daar de andere manieren van slaan verlies brengen."
Mijns inziens levert 21...19-23 een dodelijke kettingstelling op, als zwart wacht op het goede moment om 14-19 te spelen. Na 21... 17-22? gaat De Haas op zijn beurt in de fout door te spelen:

23.34-30?

Waarschijnlijk te laat bemerkend dat na

23...22x31

slaan met 24.36x27 verhinderd is door 24... 20-25 25.29x9 25x32 26.27x38 13x4 met schijfwinst voor zwart na 33-28-22.
Een hoogst interessant partijverloop. Het slot geef ik zonder verder kommentaar.

24.26x37 16x27 25.39-34 12-17 26.49-43 2-8 27.43-39 17-22 28.48-43 1-7 29.30-25 19-23 30.33-28 23x41 31.35-30 24x35 32.42-37 41x32 33.29-24 20x29 34.34x1 13-18 35.1x37 14-19 36.37x14 10x19 37.40-34 11-17 38.38-33 19-23 39.25-20 15x24 40.34-29 23x34 41.39x19 5-10 42.33-29 27-32 43.29-24 32-37 44.36-31 37x26 45.24-20 10-15 46.20-14 22-27 47.14-9 27-32 48.9-4 32-37 49.19-14 15-20 50.14x25 37-42 51.47x38 8-13 52.4x11 6x17
Remise.
Gortmans: "Een interessant, afwisselend spel, niet zoo zeer te beschouwen als een krachtmeting, dan wel als een gevaarlijk avontuur."


We leren hier een andere dan de gebruikelijke Gortmans kennen, de Gortmans als partijspeler en als deskundig kommentator. Toch zit het problemistenbloed er al heel duidelijk in. Zo leidt hij zijn artikel in met met een beschouwing over "Problematiek en spel", waarin hij zijn visie geeft op wat problemen moeten zijn, hoe ze gemaakt moeten worden, en - natuurlijk - de propagandistische waarde ervan. Om vervolgens de relatie tussen problemen en het praktische spel te belichten:
«Het is mogelijk ter bevrediging van velen, toenadering te brengen tusschen problematiek en spel. Wil men in de partij op combinaties spelen, dan is het noodzakelijk zich rekenschap te geven van de verschillende systemen, waarvan de grondstelling in de partij aanwezig is, en waarop men dus zou kunnen spelen. Eveneens moet men zien, waarop zijn tegenstander speelt. Verder moet men zich rekenschap geven van de verschillende verwikkelingen, die in de partij voorkomen en die meestal tot geen resultaat leiden en niet uitgevoerd kunnen worden. In het praktisch spel is de wezenlijke spelgang slechts een zeer klein gedeelte van wat de combinatiespeler gezien en berekend heeft. Zijn fantasie stoeit met de schijven en dikwerf zijn zijn concepties geheel onmogelijk, doordat er schijven verplaatst zouden moeten worden, of doordat er te veel of te weinig schijven op het bord aanwezig zijn, en zelfs doordat het bord te klein is. Zoo zagen wij eens een sterk speler in zijn spel verdiept; plotseling wees hij buiten het bord en zeide, indien daar nog een ruit was, kon ik een reuzen slagzet doen. De combinatiespeler bouwt op ideeën waartoe de stelling hem inspireert, doch de stelling leent zich vaak niet tot de incarnatie daarvan. Uit dit alles blijkt dat het gewone argument van den speler tegen het probleem, namelijk dat de probleemstelling toch niet in de partij kan voorkomen, niet opgaat, waar de meeste combinaties die in de partij worden gezien, onmogelijk zijn. Wij mogen al spreken van een zeer groote toenadering tusschen partij en problematiek en van een groote praktische waarde van het probleem indien een idee uit de partij in het probleem is verwerkt.»
Hierna gaat hij over tot bespreking van zijn partij tegen De Haas, omdat deze zijn ideen uitstekend illustreert. En tenslotte bevat het artikel niet minder dan acht problemen, welke direkt samenhangen met de betrokken partij. Van deze acht problemen koos ik de volgende twee voor herplaatsing:

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430405207.png">

Bij dit diagram tekent Gortmans het volgende aan: "Oplossing: 1.26-21 17x26 2.38-32 27x38 3.35-30 24x35 4.37-31 26x46 5.29-24 46x30 6.34x3 38x29 7.3x24. De Heer de Haas liet dit even zien tusschen de bedrijven van ons partijtje door, door de zwarte schijf op 8 te verplaatsen."

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430406335.png">

En bij dit diagram : "Deze slag zat in de partij, doch leverde geen voldoend resultaat op. Wij maakten hem geschikt voor de consumptie, daar hij wel practische waarde heeft. Het systeem werd gezien door zwart in het spel van wit. Oplossing: 1.26-21 17x26 2.23-19 14x23 3.34-30 23x32 4.30x28! 32x23 5.37-31 26x37 6.42x4."
Goede wijn behoeft geen krans.

Voor dit artikel zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
Het Damspel, jaargangen 1910/1922 en 1940
B. Springer & H. de Jongh, Damstudies en Analyses
A.K.W. Damme, Zwart-Wit
<center>Image
Jack de Haas (1875 - 1940)
Kampioen van Nederland 1908, 1911, 1916 en 1919
Vice-wereldkampioen 1912

</center>
User avatar
Hanco Elenbaas
Posts: 18872
Joined: Tue Apr 22, 2003 14:49

Post by Hanco Elenbaas »

Piet Roozenburg wrote: Een halve eeuw Roozenburg-opstelling (deel 2)

door Piet Roozenburg

Voorgeschiedenis: de partie-Bonnard

Bij mijn weten is de term "partie-Bonnard" ingevoerd door Springer en H. de Jongh. Ik citeer uit hun werk Damstudies en Analyses deel 3, p. 34 e.v., hun inleiding bij dit hoofdstuk:
«De partie-Bonnard heeft, evenals het systeem-De Haas, in het tweede deel behandeld, een opdringen met den korten vleugel tot doel. De standen van beide systemen komen dan ook veel overeen, alleen is onzes inziens de partie-Bonnard nog meer dan het systeem-De Haas er alleen op gebaseerd den tegenstander dood te combineeren. Door zijn vele slagwendingen is dit soort spel zeer kansrijk, doch is het tegen den sterke positiespeler evenmin met eenige kans op succes toe te passen als het systeem-De Haas.»
Vervolgens geven de auteurs een drietal geanalyseerde partijen, te beginnen met de partij Battefeld-Bonnard uit het in Rotterdam gespeelde wereldkampioenschap 1912. Laten we eens kijken hoe in deze partij de partie-Bonnard werd bereikt:


Battefeld-Bonnard (WK 1912)

1.34-29 19-23 2.40-34 14-19 3.45-40 10-14 4.50-45 5-10 5.32-28 23x32 6.37x28 17-21 7.38-32 11-17 8.43-38 6-11 9.49-43 1-6 10. 31-26 18-22

S&J: "Evenals het systeem-De Haas wordt ook de partie-Bonnard door deze zet ingeleid."

11.41-37 13-18 12.37-31 9-13 13.31-27 22x31 14.26x37 3-9 15.37-31 18-22 16.31-26 13-18 17.47-41 19-24 18.41-37 9-13 19.37-31 21-27 20.32x21 16x27 21.42-37 11-16 22.37-32 7-11 23.32x21 16x27 24.46-41 11-16 25.41-37 16-21

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438123935.png">

Pas door deze zet te spelen wordt de partie-Bonnard voltooid.

26.37-32 6-11 27.34-30 4-9 28.30x19 14x34 29.40x29 20-24 30.29x20 15x24

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438017967.png">

S&J: "Een hoogst interessante stand. Zwart staat belangrijk beter; ziet onderstaande varianten."

31.44-40

"De beste (op 31.39-34 volgt onmiddellijk 31...24-29 met gewonnen eindspel, en op 31.45-40 speelt zwart eerst 31...10-15 en daarna 32...24-29)."

31...9-14 32.39-34 14-19 33.48-42 10-15 34.34-29 2-7 35.29x20 15x24 36.40-34 18-23 37.33-29 22x33 38.29x9 8-13 39.38x20 27x47 40.9x18 47x15
En wit gaf het op.

Tot zover deze partij in Damstudies en Analyses. Op zijn minst kunnen bij het voorgaande verscheidene vragen rijzen. Het zijn deze vragen die het thema vormen van dit artikel.
De eerste vraag is natuurlijk in hoeverre de bespreking van de partie-Bonnard past in de bespreking van de Roozenburg-opstelling. Het antwoord daarop is dat beide spelvormen zò nauw aan elkaar verwant zijn, dat de partie-Bonnard past in een enigszins ruimer genomen kader van de Roozenburg-opstelling. In het vervolg van deze serie zal deze verwantschap nog bij herhaling worden uitgewerkt en verdiept.
Zo denk ik er vandaag de dag over. Maar zo dacht ik er kennelijk veertig jaar geleden ook over. In de C-cursus van de L.O.I. zijn zeven lessen gewijd aan de Roozenburg-opstelling, waarvan ondermeer twee aan de partie-Bonnard.
Dit wat betreft een verantwoording van de keuze van het onderwerp.
Maar er zijn ook andere, interessantere vragen te stellen. De volgende vraag is: heeft Bonnard nog meer partijen in de partie-Bonnard nagelaten? Dank zij de onvolprezen database van Klaas Bor vonden we er nog één, te weten Fayet-Bonnard, gespeeld op 11 juni 1921. Bonnard zet deze partij opvallend doelbewust en rechtlijnig op en de betrokken partij verdient alleen al om deze reden een plaats in deze serie.

Fayet-Bonnard

1.34-30 20-25 2.32-28 25x34 3.39x30 18-22 4.44-39 12-18 5.50-44 7-12 6.31-26 16-21

Met deze zet leidt Bonnard eerst de Roozenburg-opstelling in, die hij later zal omzetten in een partie-Bonnard. Anders dan bij de gebruikelijke inleiding tot de Roozenburg-opstelling met éérst 16-21 en dan 18-22, vindt de inleiding plaats vanuit flankspel en dan pas 16-21.
Ten opzichte van het systeem-De Haas, dat het midden te veel verzwakt, is dit een aanmerkelijke versterking.

7.30-25 11-16 8.40-34 2-7

Tegenwoordig zou hier ongetwijfeld 8...1-7 worden gespeeld.

9.37-31 7-11 10.41-37 21-27 11.46-41 16-21

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438019045.png">

De wijze waarop Bonnard deze partij behandelt is illustratiever voor de partie-Bonnard dan de partij Battefeld-Bonnard. Het lijkt me hier ook de goede plaats om te wijzen op de volgende, voor wit foutieve spelgang: 12.34-29 19-24 13.29x20 15x24 14.28-23? 18x27 15.33-28 22x33 16.31x22 17x28 17.26x17 11x22! 18.38-32. Een offervariant die we later ongetwijfeld nog herhaaldelijk zullen tegenkomen. Hij faalt hier op 18... 13-18 19.32x34 24-30 20.39x17 30x50.
Zelf twijfel ik er niet aan dat Bonnard deze afwikkeling gezien dan wel gekend heeft. Bonnard had een zeer methodische geest en ploos de zaken graag grondig uit.

12.37-32 15-20 13.41-37 20-24

De verleiding is groot om de nu ontstane positie op zijn merites te onderzoeken, om tevens mogelijkerwijs de ratio te ontdekken waarom Bonnard op de 8e zet niet 8...1-7, maar 8...2-7 speelde. Niettemin zal ik deze verleiding weerstaan en me beperken tot het hoofddoel van deze serie: een zo goed mogelijke rekonstruktie van de voorgeschiedenis.

14.45-40 1-7 15.34-30 18-23 16.39-34 12-18

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438020019.png">

Als Sijbrands dit fragment zou bespreken, zou hij vermoedelijk schrijven dat zwart in hogere zin al na zestien zetten een gewonnen positie heeft bereikt. In de partij is het echter nog lang niet zo ver. Integendeel, in het verdere verloop krijgen we nog stellingen voor ogen die futuristisch aandoen, en die ons verplaatsen naar wat pas de 70er en 80er jaren te zien zouden geven.

17.33-29 24x33

Men ga zelf de gevolgen van 17...22x33 na.

18.28x39 7-12 19.47-41 23-28 20.32x23 19x28 21.38-33 18-23 22.33-29 12-18 23.43-38 10-15 24.30-24 14-20 25.25x14 9x20 26.35-30 11-16 27.48-43 4-10 28.40-35

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438020977.png">

28...27-32!

Met deze zet leidt Bonnard een hoogst opmerkelijke gambiet-variant in, die we pas in de wedstrijdpraktijk van vele jaren later terug zien komen. Eigenlijk verdient deze partij een uitvoeriger en diepgaander beschouwing dan zij nu krijgt. Wie weet komt het daar later nog eens van.

29.38x27 21x32 30.42-38 8-12 31.38x27 3-8 32.30-25 10-14 33.44-40 17-21 34.26x17 12x32 35.43-38 32x43 36.49x38 16-21 37.38-32 8-12 38.31-26 12-17 39.36-31 6-11 40.34-30 23x43 41.32x12 20x29 42.41-36 17x8 43.26x6 43-49 44.31-26 13-18 45.6-1 29-34 46.1x10 5x14 47.40x29 49-43 48.30-24 43-16 49.35-30 8-13 50.36-31 16-49 51.29-23 13-19

En zonder 52.24x13 14-20 en 53...22-28 enz. af te wachten, kapituleerde wit.
Een zeer boeiende, geavanceerde partij, waarmee Bonnard zijn tijd ver vooruit zou blijken.

Zoals ik bij de bespreking van de partij al schreef, is Fayet-Bonnard veel karakteristieker voor de partie-Bonnard dan de partij Battefeld-Bonnard. Niettemin is het een verdienste van Springer & De Jongh dat zij op deze spelvorm de aandacht hebben gevestigd, en ook bij herhaling op het belang van de basisschijven 47 en 49, respektievelijk 2 en 4 hebben gewezen.

Met deze twee voor de geschiedenis van de partie-Bonnard belangrijke partijen voor ogen, meen ik bij het lezerspubliek anno 1993 voldoende belangstelling te hebben gewekt voor de figuur Bonnard om de man zèlf wat nader te kunnen introduceren.

<center>
Image</center>

Marcel Bonnard werd op 27 maart 1886 geboren in het dorpje Saint-Pierre Boeuf (Loire). Hij leerde het damspel al op jonge leeftijd in de huiselijke kring kennen. In 1904 werd hij lid van de Damier Lyonnais, welke club hij vele jaren trouw zou blijven. Toen ik hem in 1950 als deelnemer aan het Internationale DAMAS-toernooi voor het eerst ontmoette, was hij de doyen (deken) van het gezelschap en de éminence grise van de toen helaas wegkwijnende Franse dambeweging. Als de doyen in het gezelschap sprak, luisterde men aandachtig en eerbiedig: "de wandelende dam-encyclopedie" was aan het woord. Als éminence grise was hij de laatste der Mohikanen (passend in het rijtje namen van Isidore Weiss, Alfred Molimard, Marius Fabre en Stanislas Bizot, allen overleden en oud-wereldkampioenen). Hij was de laatst levende verpersoonlijking van een roemrijk verleden.
Bonnard was in meer dan één opzicht een markante persoonlijkheid. Hij was - evenals Jack de Haas - klein van stuk, ik zou haast zeggen fragiel; hij maakte op mij, zowel naar geest als naar lichaam, een kwieke, levendige indruk. Typerend voor hem was ook de wijze waarop hij zijn korrespondentie placht te voeren. In uiterst kleine, minutieus geschreven lettertjes benutte hij het papier volledig, geen millimeter zij-, boven- of onderkant onbenut latend, en steevast eindigend met de slotzin: "Si je ne suis pas complet, excusez-moi."
In het dagelijks leven bekleedde Bonnard een vooraanstaande ambtelijke funktie, wat hem evenwel niet belette een imposante dam-karrière op te bouwen. Weliswaar was de hoogste top niet voor hem weggelegd, maar hij bouwde wèl een lange en eervolle spelerskarrière op.
In 1912 debuteerde hij op 26-jarige leeftijd op het wereldkampioenschap en veertig jaar later zou hij voor de laatste keer in dit gezelschap zijn mannetje staan.
Zijn grote faam dankt hij vooral aan zijn uitstekende kwaliteiten als publicist. Van 1909 tot 1913 was hij verbonden aan het tijdschrift Le Damier Universel. Van 1920 tot 1931 voerde hij de scepter over het tijdschrift Le Jeu de Dames, waarvan in de loop der jaren 117 nummers zijn verschenen en dat een belangrijke bron van dokumentatie vormt (helaas is mijn kollektie ervan onvolledig).
Dan nu een blik op zijn voornaamste wapenfeiten:
1912 5e plaats wereldkampioenschap
1928 gedeelde 1e plaats Tournoi des Maîtres (met Springer)
4e plaats wereldkampioenschap
1948 kampioen van Frankrijk
1950 gedeelde 4e plaats Internationaal DAMAS-toernooi
1951 kampioen van Frankrijk
1952 kampioen van Frankrijk
5e plaats wereldkampioenschap
1954 kampioen van Frankrijk
Kennelijk heeft zijn werkkring hem belet eerder dan op latere leeftijd aan het nationale kampioenschap deel te nemen.
Bonnard overleed op 3 oktober 1958 op 72-jarige leeftijd, een weduwe achterlatend. Hij werd in zijn geboorteplaats begraven.



Ik sluit mijn beschouwing, gewijd aan de figuur Bonnard, af met een partij die goed past in het kader van deze serie. Deze partij kan worden geklassificeerd als een volwaardige partij in de Roozenburg-opstelling, waarbij het nog nèt niet kwam tot een partie-Bonnard. Zijn tegenstander is opnieuw Fayet. Was de eveneens in Lyon woonachtige Fayet wellicht zijn "sparring partner"?


Bonnard-Fayet (26 mei 1923)

1.32-28 18-23 2.33-29 23x32 3.37x28 17-21 4.39-33 12-18 5.44-39 19-23 6.28x19 14x23 7.50-44 10-14 8.41-37 7-12 9.47-41!

Ook deze partij zet Bonnard op oogstrelende wijze op.

9...21-26 10.31-27 1-7 11.35-30! 20-25 12.30-24!

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438021894.png">

In een mum van tijd heeft Bonnard een onvervalste Roozenburg-aanval tot ontwikkeling gebracht.

12...5-10 13.40-35

Dreigt 14.24-19, 15.29x20, 16.34-30 en 17.39x28.

13...14-19 14.44-40 19x30 15.35x24 11-17 16.38-32

Stuurt duidelijk aan op de verwikkelingen die zo kenmerkend zijn voor deze spelvorm.

16...9-14 17.43-38 3-9 18.49-43 14-20 19.40-35

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438022659.png">

Bonnard stuurt in deze partij onmiskenbaar op een partie-Bonnard aan; zo zou na 19... 17-22 volgen 20.35-30 22x31 21.36x27 of ook 19...6-11 20.35-30 - vergelijk ook de voorgaande partij.
De diagramstand is dermate karakteristiek voor de Roozenburg-aanval, dat hij bij wijze van spreken zo aan de huidige wedstrijdpraktijk zou kunnen zijn ontleend, en nodigt alweer uit tot een nadere analytische beschouwing. Alweer zal ik deze verleiding weerstaan en volstaan met het weergeven van het weliswaar niet oninteressante, maar toch enigszins ontnuchterende partijverloop.

19...7-11?

Kennelijk vertrouwt zwart zijn stelling niet al te zeer, en laat de voor wit voordelige afwikkeling met 27-22 toe. Wit zal dit aanbod evenwel afslaan, wellicht om enigszins spekulatieve redenen, en vervolgt met:

20.33-28? 2-7 21.28x19

Wellicht had Bonnard gespekuleerd op 21... 18-22? 22.27x18 12x14, om dan te vervolgen met de praktische kombinatie 23.34-30 25x23 24.32-27 20x29 25.27-21 16x27 26.37-31 26x37 27.41x3.
In plaats hiervan speelde Fayet echter:

21...18-23! 22.19x28 26-31 23.37x26 17-21 24.26x17 11x44 25.43-39 44x33 26.27-22

Waarna zwart afwikkelde met:

26...13-19 27.24x11 6x37 28.41x32 33x24 29.45-40

Een opmerkelijke zet.

29...24-29 30.34x23 25-30 31.35x24 20x18

En op de 58e zet werd tot een puntendeling besloten.

De hamvraag in dit artikel is de vraag die de auteurs van Damstudies en Analyses ons opdringen, namelijk de vraag naar de authenticiteit van de partie-Bonnard. Bij de bespreking van de partij Battefeld-Bonnard bombarderen, promoveren zij - zo men wil - Bonnard tot uitvinder van dit "systeem". Anno 1993 kan zo'n bruut geponeerde stelling, gevolgd door een niet minder brute veroordeling van de partie-Bonnard, niet anders dan vragen uitlokken, waarop ik hierna inga.
Ik begin maar met het laatste en het gemakkelijkste: de veroordeling van de partie-Bonnard door de auteurs Springer & De Jongh als zijnde een "ondeugdelijk systeem", eenzelfde veroordeling als het systeem-De Haas beschoren was.
In mijn kommentaar zal ik mij voorshands beperken tot het damtechnische, c.q. damterminologische aspekt. Met de veroordeling van het systeem-De Haas zou de praktijk de auteurs in het gelijk stellen, althans als men ervan uitgaat dat het systeem-De Haas bereikt wordt via verzwakking van het eigen centrum, en we op de koop toe nemen dat de auteurs het systeem-De Haas wèl introduceren, maar nergens definiëren. Het systeem-De Haas leeft dan ook alleen nog maar in de literatuur voort, maar is uit het gangbare vakjargon geheel verdwenen.
Anders ligt het met de partie-Bonnard. Iedere dam-barbaar kent de term, en wat veelbetekenend is: de interpretatie van de partie-Bonnard is nagenoeg eenduidig, te weten vier witte schijven op 24, 29, 30 en 34 en drie zwarte schijven op 25, 20 en 15 als basis voor deze spelvorm. Even veelzeggend is dat de partie-Bonnard vandaag de dag nog steeds op het repertoire van de wedstrijdspeler voorkomt, hetgeen de boude bewering van Springer & De Jong logenstraft.
Bonnards zienswijze op de authenticiteit van de partie-Bonnard zal menig lezer verbazen. Tijdens een bezoek te mijnen huize legde ik hem de volgende lokzet uit de partie-Bonnard voor - bij wijze van eerbetoon.

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438024101.png">
Mag 1.41-36?
Ja want op 1…13-19? 2.24x22 23-28 3.32x23 21x41 volgt 4.42-37 41x32 5.38x27 26x37 6.23-19 14x23 7.29x18 12x23 8.27-21 16x18 9.33-28 23x32 10.30-24 20x29 11.34x5


Deze lokzet was voortgekomen uit een openingsstudie en is gepubliceerd in les C24. Eigenlijk was ik een beetje trots op mijn ontdekking, zo trots zelfs dat ik een keer probeerde hem in praktijk te brengen, en wel tegen de kampioen van Frankrijk, George Malfray, in het Internationaal toernooi Parijs 1954; tevergeefs echter.
De reaktie van Bonnard verraste mij volslagen: hij zag zichzelf volstrekt niet als de uitvinder van dit systeem. Speelde hier zijn spreekwoordelijke bescheidenheid een rol, of uitsluitend zijn liefde voor de waarheid? Het antwoord hierop zal altijd wel in nevelen gehuld blijven.
Zoveel is wèl zeker - zoals dat zo vaak met naamgevingen het geval is - dat Bonnard niet de eerste was die de "partie-Bonnard avant la lettre" had toegepast. Mij zijn twee voorbeelden bekend, beide stammend uit 1910. Het eerste voorbeeld vond recentelijk in dit blad (nr. 74) een reprint. In zijn zeer lezenswaardige serie "Vroege meesters en hun partijen" geeft Cock van Leeuwen bij de bespreking van Isidore Weiss de partij De Haas-Weiss uit 1910. Ik zal hier dan ook niet in herhaling vervallen, maar slechts het fragment eruit lichten waarop Weiss de Bonnard-opstelling voltooit.

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438025042.png">

Het merkwaardige is dat geen van de kommentatoren - Marius Fabre in Le Damier Universel, Jack de Haas in Voor het dambord en Cock van Leeuwen in Dammen - aangeven dat Weiss met deze zet een kombinatie in de stelling vlocht, als wit zou vervolgen met 37.37-32? Weiss zou daarop zeker voortgezet hebben met 37...20-24! 38.29x20 9-14 39.20x18 22x13 40.31x22 19-23 41.28x8 17x48 42.26x17 3x21. Bij de latere bespreking van de partie-Bonnard zullen de diverse slagzetten vanuit 17 respektievelijk 34 nog aan de orde komen. Vandaar deze aanvulling op eerdere publikaties.
Het tweede voorbeeld geef ik in deze kolommen integraal. Het is een partij uit een match tussen Fabre en Ottina, gespeeld op 3 maart 1910. In deze partij geeft de partie-Bonnard aanleiding tot een regelrechte veldslag, waarin Ottina een indrukwekkend staaltje kombinatie-techniek weggeeft.
Van Fabre weten we dat hij zich tot wereldkampioen zou ontwikkelen, maar wie kent Ottina?

<center>Image
Leonard Ottina in 1917 </center>

Ottina was een Italiaan van geboorte. Hij werd op 24 juni 1878 geboren in Quarona (Piémont). Hij maakte in 1898 zijn debuut in Parijs, waar hij in kontakt kwam met ondermeer Leclercq, Zimmermann, Weiss en Beudin. Zijn betrekkelijke onbekendheid hangt samen met het feit dat hij na 1910 emigreerde naar Canada, waar hij 144-ruitenspeler werd.
Zijn beste prestatie stamt uit 1910, in welk jaar hij kampioen van Parijs werd vóór Weiss, Bizot, Fabre, Sonier, Beudin en Champenois; tot tweemaal toe versloeg hij Weiss in dit toernooi. In hetzelfde jaar speelde hij mee in het kampioenschap van Frankrijk, maar hier eindigde hij als laatste. Naar de mening van Dambrun (we citeren wat Lucot schrijft in L'Effort 1961, nr. 81) verwaarloosde hij toen het positiespel ten gunste van het slagspel.
Ook in Canada verdiende hij zijn sporen. Hij werd verscheidene malen kampioen van Canada en versloeg in 1925 Marcel Deslauriers in een match over 11 partijen (2 partijen gewonnen, 8 remises en 1 verliespartij). Pas in 1927 zou Deslauriers in een match van slechts vier partijen over hem zegevieren (2 gewonnen, 2 remises).


Dat Ottina inderdaad een fabuleus kombinatie-talent had, bewijst hij niet alleen in de hieronder volgende partij, maar ook in de drie partij-fragmenten die we hier herplaatsen.

Ottina-Weiss, maart 1900
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438025805.png">

(schijfvoorgift) 1.34-30 25x34 2.24-19 13x33 3.40x29 33x24 4.32-28 18x29 5.27-21 16x27 6.37-31 26x37 7.42x4

Ottina-Zimmermann, dec. 1901
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438026497.png">
1.25-20 14x34 2.40x20 15x24 3.35-30 24x35 4.33-29 23x34 5.39x30 35x24 6.27-22 18x27 7.32x21 16x27 8.28-23 19x28 9.37-32 28x37 10.42x2

Ottina-Bizot, mei 1906
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438027448.png">
1.38-33 29x38 2. 49-44 38x49 3.27-22 18x38 4.35-30 23x32 5.39-33 38x29 6.40-35 49x40 7.45x1


Dan nu zijn partij tegen Fabre.

Fabre-Ottina, 3 maart 1910

1.32-28 17-21 2.37-32 12-17 3.31-26 7-12 4.41-37 19-24 5.34-29 1-7 6.40-34 18-22 7. 44-40 13-18 8.50-44 9-13 9.34-30 14-19 10. 30-25 10-14 11.40-34 24-30

Let op de analogie tussen deze partij en de partij De Haas-Weiss 1910.

12.35x24 19x30 13.44-40 30-35 14.37-31 35x44 15.39x50 21-27 16.32x21 16x27 17.45-40 4-10 18.50-45 3-9 19.43-39 20-24 20.29x20 15x24 21.49-44 11-16 22.28-23

De Springer-uitval avant la lettre!

22...18x29 23.34x23 7-11 24.48-43 2-7 25. 40-35 16-21!

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11439257054.png">

Voor mij bestaat er weinig twijfel dat Ottina spekuleerde op het verloop dat in de partij ook werkelijk zou volgen.

26.33-29!? 24x33 27.38x29 13-19! 28.25-20 19x28 29.20-15 9-13! 30.15x4 28-32! 31.4x18 12x34 32.39x30 22-28 33.31x33 32-37 34.42x31 21-27 35.31x22 17x50

Een fraaie, diepe slagzet, en uiteraard speelt de slag vanaf 17 weer een doorslaggevende rol.

Ik zal dit artikel beëindigen met de vraag of de partie-Bonnard in zijn tijd nog navolging in Nederland heeft gevonden. En jawel hoor: wie zien we hier opvallend ten tonele verschijnen?
Jack de Haas. Van deze, voor de "vaderlandse geschiedenis" van de damsport zo belangrijke figuur, geef ik ter afsluiting een tweetal specimens, te beginnen met de partij I.J. de Jong-De Haas uit 1912. Deze partij is ondermeer van kommentaar voorzien in het boekje Voor het dambord van De Haas & Battefeld, en het leek mij het meest geschikt dit kommentaar uit de eerste hand hier grotendeels weer te geven, aangevuld met kommentaar uit Damstudies en Analyses.

I.J. de Jong-De Haas

1.34-30 17-21 2.30-25 11-17

De Haas: "Theoretisch wordt hier 2...21-26 aangewezen; als wit dan met 3.40-34 vervolgt, speelt zwart 3...11-17. De voortzetting van zwart geeft hoogst belangwekkend spel en verdient zeer de aandacht.

3.31-26

De Haas: "Wit accepteert zwarts afwijking en besluit hem vast te houden."

3...7-11 4.32-28 18-22

De Haas: "Een avontuurlijke voortzetting, waarvan de deugdelijkheid niet bewezen is en waarvan de studie ten zeerste wordt aanbevolen."
De stelselmatige exploratie van deze opening, ingeleid met 1.32-28, is er inderdaad van gekomen, maar heeft wèl lang op zich laten wachten.

5.40-34 13-18

De Haas: "Sterker dan 12-18, daar de zwarte (lange) vleugel beter te verdedigen is dan de korte. Bovendien is het meer in overeenstemming met het karakter van zwarts spel."
Met de laatste opmerking ben ik het eens. De eerste opmerking is typerend voor het damdenken in die tijd. Het geeft ook een verklaring voor het feit dat De Haas in het systeem-De Haas veld 22 aanvulde vanuit de linker vleugel, maar in die tijd had men andere opvattingen over bordvlakverdeling dan die later gangbaar zouden worden.

6.45-40 9-13 7.50-45 4-9 8.34-29 21-27 9.37-31 1-7 10.42-37 16-21

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438029955.png">

Deze zet voorziet De Haas niet van een kanttekening. Springer & De Jongh zullen dat later in hun werk wèl doen, en ik citeer: "Leidt de partie-Bonnard in. Hoewel 19-23 enz. definitief voordeel had gebracht. Nu echter krijgt zwart een vrijwel verloren stelling (zie analyse bij wits 13e zet)"

11.40-34 11-16

Deze zet, in samenhang met zwarts volgende twee zetten, zouden ons vandaag de dag de wenkbrauwen doen fronsen, maar opvallend genoeg rept géén van de genoemde auteurs over het feit dat hierdoor de rechter vleugel onekonomisch opgebouwd wordt en overbevolkt raakt.

12.37-32 7-11 13.47-42

De Haas: "Onzes inziens had wit nu wel kunnen wachten met het bezetten van deze ruit, nu zwart 11-16 gespeeld heeft. Beter was 13.41-37 en 14.46-41 en dan afwachten hoe zwart voortzet met betrekking tot het spelen van 47-42 of 48-42."
Springer & De Jongh zijn stelliger in hun stellingname en voorzien 13.47-42 van een vraagteken, en voegen eraan toe: "Zwak. In dit soort partijen moeten de velden 47 en 49 bezet blijven."
Een wijze raadgeving, die voor de theorievorming gewicht in de schaal legt. Vervolgens onderbouwen zij hun opmerking met een welhaast uitputtende analyse, waarin 13.47-42? inderdaad wordt vervangen door 13.48-42.

13...2-7 14.44-40 20-24 15.29x20 15x24

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438030743.png">

16.49-44?

Springer & De Jongh tekenen bij deze zet aan: "Zeer zwak. Wit had nog steeds de winst in handen." En opnieuw volgt een uitvoerige analyse gewijd aan 16.34-29! 10-15 of 16...18-23. In het laatste geval vervolgt wit namelijk met 17.29x20 23-29 18.33x24 22x44 19.31x22 17x37 20.26x17 11x22 21.41x32 19x30 22.35x24 44x35 23.20-15 +.

16...10-15 17.41-37 5-10 18.34-29

S&J: "Zwak. Aangewezen was hier 18.46-41, waardoor wit nog belangrijk voordeel zou krijgen, bij voorbeeld 18...18-23 19.34-29 23x34 20.40x20 15x24 21.28-23! (en niet de damzet door 21.35-30, 22.25-20, 23.33-29, 24.31x22 en 25.32x5, omdat zwart door 25...9-14 gelijk spel behoudt)." enz.

18...18-23 19.29x18 12x23 20.35-30 24x35
En na nog enige zetten gaf wit het op.

Het leek me passend dit artikel af te sluiten met een tweede bliksem-overwinning van Jack de Haas in de partie-Bonnard - ditmaal met kombinatieve middelen. Als slachtoffer fungeerde J.H. Vos, die in later jaren tot meervoudig kampioen van Nederland zou uitgroeien.

Vos-De Haas (matchpartij 1914)

1.33-28 17-21 2.31-26 12-17 3.39-33 7-12 4.44-39 18-22 5.34-29 13-18 6.50-44 9-13 7.40-34 21-27 8.32x21 16x27 9.44-40 19-23 10.28x19 14x23 11.37-31 10-14 12.41-37 1-7 13.47-41 14-19 14.49-44 19-24 15.37-32 11-16 16.32x21 16x27 17.41-37 7-11 18.46-41 11-16 19.37-32 16-21

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11438031629.png">

Na 20.42-37 volgde 20...22-28 21.31x11 6x17 22.33x11 24x31 23.36x16 12-17 24.11x22 18x49 en wit gaf het op.


Geraadpleegde bronnen:
B. Springer & H. de Jongh, Damstudies en Analyses
J. de Haas, Voor het dambord
Het Damspel, 1910/1920
L'Effort, 1958 en 1961
Le Damier Universel, 1909/1913
<center>
Image
Marcel Bonnard 1912

Image
Marcel Bonnard (1886-1958)

Image
Alfred Molimard - Marcel Bonnard
Marseille, Int. toernooi juli 1922

Image
Simultaan Marcel Bonnard
Lyon, 7 februari 1926

Image
Marcel Bonnard - Marius Fabre 2-0,
WK Amsterdam, 20 oktober 1928

Image
Militiezaal Amsterdam, november 1928
Huldiging wereldkampioen Ben Springer door (K)NDB voorzitter Simon de Jong.
Verder vlnr Isidore Weiss, Marius Fabre, Alfred Molimard,
Wim Rustenburg, Herman de Jongh en Marcel Bonnard.

Image

Image
Marcel Bonnard - Freek Gordijn
Damas-Wereldtoernooi, 2 juni 1950

Image
Marcel Bonnard - Freek Gordijn
Damas-Wereldtoernooi, 2 juni 1950

Image
Li Tchoan King - Marcel Bonnard,
Kampioenschap van Frankrijk 1951 in Bordeaux

Image
King, Bonnard, Keller, Oscar Verpoest en Deslauriers,
ontvangst deelnemers WK 1952,
3 november 1952, Utrecht

Image
A.G.H. Bizot - Marcel Bonnard,
WK 1952, 04.11.1952
Gebouw Trianon, Oudegracht 252, Utrecht

Image
Marcel Bonnard - Piet Roozenburg
WK 1952 Arnhem, 17 november 1952

Image
Raoul Dagenais - Marcel Bonnard,
WK 20 november 1952



Veel van de foto's van Bonnard komen van de website van Damier Lyonnais http://damierlyonnais.free.fr/ die verzorgd wordt door Richard Przewozniak. Daar is meer informatie over Bonnard te vinden.
User avatar
Hanco Elenbaas
Posts: 18872
Joined: Tue Apr 22, 2003 14:49

Post by Hanco Elenbaas »

Piet Roozenburg wrote:<center>
Een halve eeuw Roozenburg-opstelling (deel 3)

door Piet Roozenburg

Voorgeschiedenis

Dit is het derde en tevens laatste artikel gewijd aan de voorgeschiedenis van de Roozenburg-opstelling. Het woord voorgeschiedenis vereist enige precisering.
De term Roozenburg-opstelling kwam in zwang na de tiende matchpartij Springer-Roozenburg 1945. Per definitie reken ik dus alles wat zich vóór die datum rond dit thema heeft afgespeeld tot de voorgeschiedenis.
Kwamen allereerst het systeem-De Haas als voorloper, de Springer-doorstoot als tegenaktie en de partie-Bonnard als uitloper aan bod, nu wordt het hoog tijd de eigenlijke Roozenburg-opstelling aan een historisch onderzoek te onderwerpen.
Op zich is zo'n zelf opgelegde, systematische zoektocht door het verleden al avontuurlijk genoeg: je weet van tevoren niet òf je iets tegenkomt, en zo ja, wat. In ieder geval hield ik er een AHA-ERLEBNIS aan over: toen ik bij voorbeeld ontdekte dat het Drost-gambiet eigenlijk al zo'n zestig jaar oud was voordat Drost dit gambiet in 1974 tegen Gantwarg toepaste. Bij mijn speurwerk werd ik echter het meest gefrappeerd door de figuur J.H. Vos, en dat niet alleen omdat hij een tweetal partijen in de Roozenburg-opstelling aan het nageslacht heeft nagelaten.
Pakken we nu de draad van het verhaal over de Roozenburg-opstelling in historisch verband weer op, dan komen we terecht bij de partij Bonnard-Garoute, gespeeld op 27 augustus 1912 tijdens het wereldkampioenschap van dat jaar.


Bonnard-Garoute (WK 1912)

1.34-30 17-21 2.30-25 21-26 3.40-34 11-17 4.45-40 19-23 5.50-45 14-19 6.25x14 9x20 7.32-28 23x32 8.37x28 26x37 9.41x32 4-9 10.46-41 7-11 11.41-37 20-25 12.37-31 1-7 13.42-37 17-21 14.47-42 21-26 15.31-27 10-14 16.34-29

Deze zet zal de inleiding blijken tot een opmerkelijk verkregen Roozenburg-opstelling.

16...5-10 17.40-34

Zwart kan nu niet goed de hekstelling formeren met 17...14-20 (op 17...15-20 volgt 18.28-23! 19x28 19.32x23 met zeer groot voordeel) 18.44-40 19-23 (op 18...19-24 volgt 19.28-23 met een kansrijke stelling) 19.28x19 13x24 wegens 20.37-31 26x28 21.33x4 24x44 22.27-21 16x27 23.4x31 44-50 24.49-44 50x30 25.35x24 20x29 26.31-37 +. Zwart besloot dan ook tot:

17...19-23 18.28x19 14x23 19.44-40 11-17 20.35-30 17-21 21.30-24

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11439544605.png">

21...12-17 22.33-28 17-22!?

Zwart biedt het 'Drost-gambiet' aan en wit accepteert. Op beider beslissing valt wel enig kommentaar te leveren. Mede gelet op het partijverloop had wit er beter aan gedaan het gambiet te weigeren en op de volgende spelgang aan te sturen: 23.28x17 21x12 24.39-33 6-11 (vrijwel gedwongen, want op 24...10-14 volgt 25.24-20 15x24 26.29x20 met groot voordeel, omdat zwart de aanval niet kan afweren met 26...14-19? 27.20-15 9-14 wegens 28.27-22, 29.32x21, 30.34-30 en 31.40x20) 25.43-39 en zwart moet de afwikkeling 25...11-17 26.37-31 26x28 27. 33x11 toelaten, waarbij de ver doorgedrongen schijf op 11 zwart zwaar op de maag komt te liggen.
Van zijn kant bezien had zwart er verstandiger aan gedaan deze variant uit te sluiten en als tempozet 22...7-11 te spelen, met als vervolg 23.28x19 17-22 24.38-33 (de zet die ook in de partij volgde: sluiten met 24.36-31 mag immers niet wegens 24...15-20 25.24x4 13x35 26.4x13 8x19 +) 22x31 25.36x27. Hierna kan zwart terugvallen op de partijvoortzetting 25...10-14, dan wel alsnog opteren voor het sterkere 25...11-17 om wit in de mangel te houden.
Ondanks dit technisch kommentaar een postuum woord van lof aan Garoute voor het idee achter het gambiet.

23.28x19? 22x31 24.36x27 10-14 25.19x10 15x4 26.38-33 7-11 27.40-35 11-17 28.49-44 17-22 29.42-38 22x42 30.38x47

Wit zit nu opgezadeld met een topzware rechter vleugel.

30...21-27 31.32x21 16x27 32.33-28 6-11 33. 43-38 11-17 34.39-33 27-31 35.38-32 31-36 36.48-42 26-31 37.35-30 9-14 38.44-39 14-19 39.42-38 17-21 40.45-40 4-9?

Op jammerlijke wijze geeft zwart met deze en, meer in het bijzonder, zijn volgende zet wit de kans een ontsnappingspoging in te zetten. Na 40...4-10 41.40-35 10-15 42.47-42 8-12 kan wit de strijd gevoeglijk staken. Nu liep de partij remise na:

41.40-35 9-14?? 42.24-20 19-24

De vrede werd echter pas op de 70e zet getekend.

Stappen we hierna over van Bonnard op Vos, die in dit afsluitend artikel gewijd aan de voorgeschiedenis van de Roozenburg-opstelling, als hoofdrolspeler zal fungeren.

Image
J.H. (Johan) Vos

J.H. Vos werd in 1895 in Amsterdam geboren en begon zijn dam-loopbaan in 1911 bij VAD, welke vereniging hij in 1919 verruilde voor het meer aktieve Gezellig Samenzijn. In 1920 behaalde hij de meestertitel met een 100% score uit zeven partijen. Van 1920 tot 1951 nam hij niet minder dan 25 maal deel aan het nationale kampioenschap. Zes maal veroverde hij de nationale titel, en negen keer bezette hij de tweede plaats.
Hij veroverde de nationale titel voor de eerste keer in 1922 en voor de laatste keer in 1935, in welk jaar zijn konkurrent R.C. Keller hem definitief voorbij zou streven.
Vos heeft zich ook drie keer in de strijd om de wereldtitel gemengd, maar daarin waren zijn prestaties aan de matige kant. Merkwaardig genoeg stammen de twee partijen in de Roozenburg-opstelling wèl hieruit.
Vos overleed op 17 mei 1961. Naar aanleiding hiervan schreef R.C. Keller in Het Damspel ondermeer het volgende: "Het spel van Vos was als de mens: ongecompliceerd en helder, prettig aandoend, met grote diepgang. Met bescheiden middelen wist hij veel te bereiken. Zijn partijen waren vaak een lust voor het oog. Veel fraaie staaltjes damkunst zijn van hem bewaard gebleven. Maar wat mij altijd het meest in Vos heeft getroffen, was dat hij speelde om het plezier van het spelen. Het was hem om het even of hij in een kampioenstoernooi achter het bord zat of in een vrije partij."
En Herman de Jongh typeerde Vos als volgt: "Vos is één van de weinige topspelers geweest bij wie het damspel niet op de eerste plaats kwam; hij heeft zijn werkzaamheden en ook zijn familieleven altijd laten voorgaan. Hierdoor, en ook doordat hij minder eerzuchtig was dan de meeste van zijn collega's, is hij nooit zulk een ernstig kandidaat voor de wereldtitel geweest als hij met zijn geniale aanleg en grote kennis van het spel had kunnen zijn."


Na deze herintroduktie begin ik de techniek met zijn partij tegen Stanislas Bizot uit het wereldkampioenschap 1928.

Image

Bizot-Vos (WK 1928)

1.34-29 17-22 2.40-34 11-17 3.44-40 6-11 4.50-44 1-6 5.31-26 19-23 6.32-28 23x32 7.37x28 20-24

Met deze en zijn volgende zetten stevent Vos rechtstreeks op de Roozenburg-opstelling af.

8.29x20 15x24 9.41-37 16-21 10.37-31 14-19 11.42-37 21-27

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11439546191.png">

12.47-42 10-14 13.37-32 11-16 14.32x21 16x27 15.46-41 7-11 16.34-29
16.41-37? is belet door het stereotiepe 16... 27-32 en 17...24-29 enz.

16...5-10 17.29x20 14x25 18.35-30 25x34 19. 40x29 2-7!

Kennelijk voelde de witspeler zich hier niet zo zeker van zijn zaak en in plaats van te vervolgen met 20.42-37, besluit wit hier tot verbreking met:

20.29-24 19x30 21.28-23 18x29 22.33x35 13-18 23.41-37 18-23 24.37-32 11-16 25.32x21 16x27 26.42-37 7-11 27.37-32 11-16 28.32x21 16x27 29.44-40 10-14 30.40-34 9-13 31.38-32 27x38 32.43x32

Ondanks deze afbraak zal Vos erin slagen enig terreinoverwicht te behouden.

32...12-18 33.39-33 6-11 34.31-27 22x31 35. 36x27 4-10 36.49-43 8-12 37.43-38 17-22 38. 48-42 22x31 39.26x37 11-16 40.35-30 12-17 41.37-31 17-22 42.33-28 22x33 43.38x29 3-8 44.42-38 8-12 45.38-33?

Wits stand is weinig benijdenswaardig, maar ontegenzeggelijk had 45.31-27 (om op 45... 23-28 46.32x23 13-19 te vervolgen met 47.45-40 19x28 48.38-33 28x39 49.34x43 12-17 50.43-38) meer verdediging gegeven.

45...23-28 46.32x23 12-17 47.23x21 16x36 48.33-28 36-41 49.28-22 41-47 50.29-23 47-41 51.30-25 41x19 52.22-17 19-28 53.17-12 28-11 54.34-29 11-2 55.29-23 10-15 56.45-40 13-19
Wit geeft het op.

Image
M. Raichenbach - J.H. Vos januari 1936,
Victoria Hotel Amsterdam



Uit de match Raichenbach-Vos om het wereldkampioenschap 1936 (die Vos met de sprekende cijfers 25-15 verloor) heb ik voor ons doel de 19e partij gelicht.

Raichenbach-Vos (WK-match 1936)

1.34-29

In deze match opende Raichenbach niet minder dan zeven keer met 1.34-29.

1...17-22 2.40-34 11-17 3.45-40 6-11 4.31-26 19-23 5.32-28 23x32 6.37x28 16-21 7.41-37 11-16 8.37-32 21-27 9.32x21 16x27 10.46-41 20-24 11.29x20 15x24

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11439547011.png">

12.50-45 10-15 13.34-29 13-19 14.29x20 15x24 15.40-34 5-10 16.34-29 10-15

Tegen het licht van de hierna volgende spoedige verbreking waarop Raichenbach aanstuurt, zou mijn voorkeur uitgegaan zijn naar 15...9-13, om op 16.34-29 te vervolgen met 16...27-32 17.29x9 32x23.

17.29x20 14x25

Slaan met 17...15x24 om het centrum zoveel mogelijk intakt te laten, zou alsnog mijn voorkeur hebben gehad. Gegeven de stand in de match is het begrijpelijk dat Raichenbach niet al te veel strijdlust aan de dag legt en op verbreking aanstuurt met:

18.41-37 27-32

Hiermee raakt de muziek uit de stelling en geef ik het verdere verloop zonder kommentaar.

19.38x27 22x31 20.36x27 17-22 21.28x17 12x41 22.47x36 9-13 23.43-38 4-9 24.49-43 9-14 25.42-37 14-20 26.37-32 19-24 27.36-31 13-19 28.31-27 8-13 29.33-28 3-8 30.26-21 7-12 31.21-17 12x21 32.27x16 8-12 33.28-22 18x27 34.32x21 13-18 35.21-17 12x21 36.16x27 19-23 37.38-32 1-7 38.43-38 7-12 39.39-33 12-17 40.33-28 17-22 41.28x30 22x31 42.32-27 31x22 43.44-40 25x34 44.40x29 20-24 45.29x20 15x24 46.45-40 22-28 47.40-34 18-23 48.48-42 2-7 49.42-37 7-12 50.37-31 12-18 51.31-27 28-32 52.34-29 24x42 53.27x47
Remise.

Image
J.H. Vos en M. Raichenbach januari 1936

Maar Vos heeft - zoals ik al in de inleiding schreef - ons meer nagelaten dat de belangstelling, althans in het kader van deze serie de mijne, gevangen houdt. Hierna volgen nog een tweetal partijen van hem: één uit zijn jaren van opkomst en één uit zijn nadagen. In de eerste partij zien we Vos als flank-aanvalsspeler pur sang, en we schrijven dan 1922! Het is ook het jaar waarin ik tot dusver voor het eerst de term flankspel ben tegengekomen. Bij zijn aantreden als redakteur van de rubriek 'Partij-analyses' in Het Damspel schrijft A.K.W. Damme ondermeer: "Wie de geschiedenis van het practische spel van den laatsten tijd gevolgd heeft, zal hebben opgemerkt hoe twee volkomen tegenstrijdige opvattingen het spel van de laatste jaren leiden. Men denke slechts aan Fabres sterk uitgesproken voorkeur voor flankstellingen, die zulk een scherp contrast vormen met het zoolang gehuldigde principe "naar het midden". En hoewel Fabre nu geenszins kan worden beschouwd als de uitvinder van deze tactiek, heeft hij als sterkste vertegenwoordiger van dit flanksysteem voldoende bewezen hoe ook aan de bordranden krachtige standen zijn te vormen."
Voorlopig, bij wijze van hypothese, houd ik het erop dat het 'flankspel' (terzijde merk ik op dat ook Damme een nadere begripsomschrijving achterwege laat) in het tweede decennium van deze eeuw in opkomst is geraakt en dat hierbij zowel De Haas als zijn leerling Vos een voortrekkersrol hebben vervuld.
Gegeven de nauwe verwantschap tussen flankspel en de Roozenburg-opstelling ben ik van mening dat de 18e matchpartij tussen Damme en Vos zeer wel in het raam van de voorgeschiedenis past, en dit geldt ook voor mijn eerste konfrontatie met Vos in het kampioenschap van Nederland, waarin Vos in een flankpartij mij een omsingeling voorschotelde waarvan ik destijds totaal geen kaas had gegeten, en die mij enkele zeer hachelijke ogenblikken bezorgde.
Dan nu de 18e partij uit de match Damme-Vos 1922, die overigens door Damme werd gewonnen met 21-19 (zeven partijen gewonnen door Damme en zes partijen gewonnen door Vos). Ook het gedeeltelijk overgenomen kommentaar van Damme is uit damhistorisch oogpunt van belang.

Damme-Vos (18e matchpartij 1922)

1.32-28 17-21

"De openingszet 1.32-28, welke door de Amsterdamsche meesters veelvuldig wordt toegepast, heeft mijns inziens een goede toekomst. Het succes, door de meesters De Haas en Vos meermalen met dezen zet behaald, moge een aanleiding zijn om het karakter van deze wijze van openen even in het kort te bespreken. Terwijl het resultaat van 1.33-28 in het algemeen een massief spel is, dwingt 1.32-28 zwart bijna tot een zet die tot een uitruil leidt.1) Het resultaat is dus speelruimte voor beide partijen. Na 1...18-23 vervolgt wit met 2.34-29 met gunstig spel.2) Bovendien is 1.32-28 aan te bevelen, indien wit met den rechter vleugel wil aanvallen, wat te meer mogelijk wordt omdat wit na 1...18-23 tempi wint. Om dit te ontgaan heb ik meermalen met 1...17-22 2.28x17 11x22 geantwoord."

[1) De schier eindeloze reeks 1.32-28 19-23 openingen waarop we tegenwoordig vergast worden, stelt Damme maar al te zeer in het gelijk.
2) Het antwoord 2.33-29, afkomstig van Chefneux, dateert van 1923
.]


2.31-26 12-17 3.37-32 7-12 4.42-37 18-22 5. 34-29 13-18 6.37-31 9-13 7.41-37 1-7 8.47-42 4-9 9.46-41 20-25 10.39-34 21-27 11.32x21 16x27

Nog zeer recent is dezelfde stand (via zetverwisseling) op het bord gekomen tussen Pomjeranets en Bestsastnow (13-5-1990).

12.44-39 19-23 13.28x19 14x23 14.37-32 11-16 15.32x21 16x27 16.50-44 6-11 17.35-30 10-14 18.40-35 14-19 19.30-24 19x30 20.35x24 23-28

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11439548043.png">

Damme: "Zwart staat nu zeer gunstig, doch of op den duur met dit spel voordeel te behalen is, wordt bepaald door mogelijkheden in het middenspel, welke nu voor beide spelers nog niet overzichtelijk zijn."
Ik geef het verdere verloop van deze partij zonder verder kommentaar.

21.44-40 9-14 22.24-20 15x24 23.29x9 3x14 24.34-29 14-19 25.40-34 19-24 26.29x20 25x14 27.34-29 13-19 28.29-23 18x29 29.33x13 8x19 30.38-33 19-24 31.45-40 2-8 32.40-34 8-13 33.42-38 14-20 34.41-37 13-19 35.37-32 28x37 36.31x42 20-25 37.42-37 24-30 38.33-29 19-23 39.29x18 12x23 40.37-32 7-12 41.32x21 11-16 42.48-42 16x27 43.42-37 22-28 44.38-32 27x38 45.43x32 23-29 46.34x23 28x19 47.32-28 12-18 48.37-32 18-23 49.36-31 30-35 50.31-27 23-29 51.39-33 29x38 52.32x43 35-40 53.27-21 40-45 54.21x12 45-50 55.28-23 19x28
Remise.

Image
A.K.W. Damme (links, met zwart) vs R.C. Keller 1-1
Vierkamp V.A.D. in maart 1927




Dan nu het voornaamste fragment uit mijn eerste, voor mij memorabele ontmoeting met Vos.

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11439548674.png">

Pas na 42...20-25 43.29x20 15x24 ging er bij mij een alarmlampje branden, bij voorbeeld 44.40-35 21-27! 45.32x21 16x27 en na 46.34-29? 13-19 47.29x20 25x14 heeft zwart een droom van een Roozenburg-aanval bereikt, zodat wit dus niet beters rest dan 46.33-29 22x33 47.29x20 25x14 48.38x 29 en zwart staat oppermachtig. Ook in de partij zou ik na 43...15x24 tot deze uiterst dubieuze beslissing komen. Achteraf bezien had ik hier mijn toevlucht moeten nemen tot de volgende min of meer ingenieuze, maar - als men hem eenmaal gevonden heeft - gemakkelijke remise: 44.34-29 13-19 45. 29x20 25x14 46.42-37! Deze zet verhindert 46...21-27? 47.32x21 16x27 wegens 48.37-31 27x36 49.26-21 17x26 50.28x8, maar biedt tevens soelaas tegen 46...18-23 door de finesse 47.33-29! 22x31 48.29x7, een finesse die me waarschijnlijk destijds is ontgaan, maar die een betrekkelijk eenvoudige remise garandeert. Het beste voor zwart is dan nog 46...14-20 47.40-34 20-25 48.34-29 25-30 49.29-23 enz. =.
In de partij bereikte ik met kunst en vliegwerk als volgt een puntendeling: 44.33-29 22x33 45.29x20 25x14 46.38x29 21-27 47.32x 21 16x27 48.42-38 17-22 49.34-30 22-28 50.30-24 12-17 51.40-34 17-22 52.34-30 28-32 53.38-33 32-37 54.30-25 27-32 55.26-21 22-27 56.21-16 37-42 57.47x38 32x43 58.16-11 43-49 59.11-7 49-32 60.7-2 32-46 61.2x5 27-32 62.5x37 46x35 63.25-20 en hier werd tot remise besloten.

Toch had ik toen al, zoals recente naspeuringen aan het licht brachten, een partij met een Roozenburg-opstelling (maar toen was de naam nog niet bedacht) gespeeld, en wel toen ik als 16-jarige me voor het eerst in een titelstrijd stortte. Dat was in het kampioenschap van Rotterdam 1941, waarin ik als derde achter Nathan Cohen en mijn broer eindigde. Het betreft mijn partij tegen D. van der Staaij. Van der Staaij was toen 24 jaar oud en gold als een sterke, gevaarlijke speler, een reputatie die hij later waar zou maken door ondermeer de volgende prestaties op zijn naam te schrijven: vijf maal deelnemer aan het kampioenschap van Nederland (in 1946, 1948, 1950, 1966 en 1967). In 1948 behaalde hij een derde plaats door R.C. Keller in een herkamp te kloppen; en in hetzelfde jaar wist hij in het wereldkampioenschap de toenmalige titelhouder Ghestem een gevoelige nederlaag toe te brengen. Nog in 1966 reikte hij tot een derde plaats in het kampioenschap van Nederland. Van der Staaij overleed in 1990.
Nu nog, ruim 50 jaar later, vind ik de betrokken partij het naspelen alleszins waard.

Van der Staaij-Roozenburg
(kampioenschap van Rotterdam 1941)


1.33-28 17-21 2.39-33 21-26 3.44-39 11-17 4.50-44 7-11 5.34-29 19-23 6.28x19 14x34 7.40x29 1-7 8.35-30 20-25 9.30-24 10-14 10.24-20 15x24 11.29x20 14-19 12.20-15 5-10 13.32-28 10-14 14.37-32 26x37 15.42x31 16-21

Bij alle gemis aan kennis waarover ik toentertijd beschikte, tòch een opmerkelijke zet, die de inleiding zal blijken tot een heuse Roozenburg-aanval.

16.31-26 18-22 17.47-42 11-16 18.41-37 7-11 19.44-40 21-27 20.32x21 16x27

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11439556072.png">

21.40-34 13-18 22.37-32 19-24

De ratio van dit tijdelijk schijfoffer is dat ik het steunpunt 27 wil handhaven, hetgeen niet mogelijk is na direkt 22...11-16 23.32x 21 16x27 24.42-37 en zwart moet verbreken.

23.32x21 11-16 24.34-29

Op 24.42-37 16x27 37-32 volgt 6-11-16.

24...16x27 25.29x20 14-19 26.39-34 25x14 27.34-29 19-24 28.29x20 14x25 29.43-39 9-14 30.39-34 14-19 31.34-29 19-24 32.29x20 25x14 33.45-40 14-19 34.40-34 2-7 35.34-30

Het getouwtrek om de beheersing van veld 29 is in het voordeel van zwart beslist en wit moet zich op de verdediging gaan instellen.

35...3-9 36.46-41 6-11 37.42-37 8-13

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11439556992.png">

38.30-24

Wit gaat nu "lossen" en aanvaardt hiermee terreinnadeel. Vermoedelijk zag Van der Staaij evenmin heil in 38.49-43 18-23 39.48-42 (39.30-25 23x32 40.37x28 19-24 en wit moet zich wel inlaten op 41.25-20 24-29 enz., omdat op 41.48-42 de venijnige damzet door 41...27-31 42.36x18 12x32 43.38x27 24-30 44.25x34 4-10 45.15x4 13-18 46.4x22 17x46 volgt) 23x32 40.37x28 13-18 en nu is wit toch gedwongen tot verbreking met 41.30-24, 42.28-23 en 43. 33x35.

38...19x30 39.28-23 18x29 40.33x35 9-14 41. 37-31 12-18 42.41-37 7-12 43.37-32 11-16 44.32x21 16x27 45.48-43 13-19 46.35-30 18-23 47.43-39 23-28 48.39-34 19-23 49.49-43 12-18 50.43-39 14-19 51.38-33?

Remise brengend is mijns inziens 51.30-24 19x30 52.34x25 23-29 53.25-20 28-32 54.20-14 32x34 55.14-10 enz.

51...19-24 52.30x19 23x14 53.34-30 27-32 54.33-29 17-21 55.26x17 22x11 56.31-27 32x21 57.30-25 28-32 58.29-24 32-38 59.24-19 14x23 60.25-20 38-42 61.20-14 42-48 62.39-33
Wit geeft het op.


Image
Wim de Jong in 1983
door Cor Heilig

In dezelfde oorlogsjaren waren er nog meer jonge spelers die van zich zouden doen spreken, waarover in een volgend artikel meer. In het bijzonder doel ik op Wim de Jong, later de meest prominente telg uit een echt dammersnest, met Aebe de Jong als vader en nestor en Yme de Jong, een eveneens talentvolle dammer, die later evenwel de damtafel voor de bridgetafel zou verruilen, wat mij wel eens de verzuchting doet slaken hoeveel talent er voor de damsport verloren is gegaan aan deze konkurrerende tak van denksport.
Beperken we ons hier tot Wim de Jong en sluiten we tevens met hem de voorgeschiedenis af. Wim de Jong debuteerde in het kampioenschap van Nederland 1943. De andere debutanten waren J.H. Ansems, mijn broer en ik. Hij eindigde toen als middenmoter op de vijfde plaats, maar smaakte wèl het genoegen de routinier J.C.P. Kalden te verrassen met één van de praktische kombinaties waaraan deze spelvorm zo rijk zou blijken te zijn, maar die hier onvoldoende effekt sorteerde. Dit gebeurde als volgt:


Kalden-W. de Jong (NK 1943)

Code: Select all

 
01.33-28 17-21  14.49-44 27-32  27.46-41  5-10  40.34-30 27x38
02.39-33 12-17  15.38x18 12x32  28.40-34  9-14  41.33x42 21-27
03.31-26 18-22  16.37x28 25-30  29.45-40 16-21  42.42-38 14-19
04.44-39 07-12  17.34x25 15-20  30.40-35 13-19  43.38-33  2-8
05.34-29 01-07  18.25x23 24-30  31.44-39  6-11  44.37-32 27x38
06.50-44 19-24  19.35x24 13-19  32.34-30 18-22  45.33x42 16-21
07.37-31 21-27  20.24x13  9x47  33.30-24 19x30  46.41-37 10-14
08.32x21 16x27  21.43-38 47x22  34.35x24  3-8   47.42-38  8-12
09.40-34 20-25  22.31-27 22x31  35.48-42 21-26  48.38-33 21-27
10.29x20 15x24  23.26x37  7-12  36.39-34 11-16  49.33-28 12-18
11.42-37 14-19  24.37-32 12-18  37.33-29  8-13  50.30-25 19x30
12.47-42 11-16  25.39-33  8-13  38.42-38 17-21  51.25x34
13.44-40 10-15  26.41-37  4-9   39.38-33 22-27  
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11439557985.png">
Stand na 13...10-15

Voor de volledigheid: zelf bekroonde ik mijn debuut met het behalen van de titel, een resultaat dat vriend en vijand (waaronder mijzelf) moet hebben verrast.
Last edited by Hanco Elenbaas on Sun Apr 23, 2006 02:44, edited 1 time in total.
User avatar
Hanco Elenbaas
Posts: 18872
Joined: Tue Apr 22, 2003 14:49

Post by Hanco Elenbaas »

<center>Image

Book and CD-ROM can be ordered at Bondsbureau KNDB bondsbureau@kndb.nl or at Piet Lauwen sportvrijetijd@skynet.be :
</center>
Piet Roozenburg wrote:<center>
Image

Een halve eeuw Roozenburg-opstelling (deel 4)

door Piet Roozenburg

De match Roozenburg-Springer

De match Roozenburg-Springer is in meer dan één opzicht een gedenkwaardige. Voor Springer, toen in de nadagen van een briljante damkarrière, zou het de laatste grote match zijn; voor mij zou het het startsein zijn voor een reeks matches tussen 1945 en 1954. De match zèlf zou aan de wieg staan van een tweetal damtermen die sindsdien ons vakjargon hebben verrijkt, te weten de Roozenburg-opstelling - het hoofdthema van deze serie - en de Springer-contra-attaque. De eerste term is verbonden met de 10e matchpartij, die om die reden niet in deze serie mag ontbreken, terwijl de Springer-contra-attaque, of ook wel de Springer-doorstoot, die eveneens naadloos aansluit bij ons hoofdthema, is gelieerd aan de 6e matchpartij. Ook deze partij vindt daarom herplaatsing in dit artikel.

Image

Ook de aanloop tot de match is memorabel genoeg om ons even terug te verplaatsen in de tijd. Ik citeer enkele passages uit het voorwoord van het desbetreffende match-boekje:
«De viering van Constants 45-jarig bestaan had plaats moeten vinden in het 4de kwartaal van 1944. De sterkste spelers, de jeugd voornamelijk, gedeporteerd; de verbindingen slecht; de razzia in November deed alle plannen, zoo deze er nog waren, in duigen vallen. Zou uitstel afstel beteekenen? Geenszins. De vooruitzichten, vlak na de capitulatie, waren echter zeer somber. Roozenburg Jr. heette in Berlijn omgekomen en plots was hij in ons midden. In een brief aan schrijver dezer regelen meldde de bondssecretaris: Springer leeft! En onmiddellijk ontstond het denkbeeld: geen jubileum-wedstrijden: een match Springer-Roozenburg! Een goede voorbereiding eischte tijd en 1 October 1945 ving in Nederland de eerste groote damgebeurtenis na de bevrijding aan. Na rijp beraad werd besloten de partijen in boekvorm te publiceeren en thans ligt het boekje voor U!»
"Springer leeft"; pas na de oorlog begon het geleidelijk door te dringen hoe massaal de jodenvervolging door de nazi's was geweest, en hoe weinigen het gelukt was daaraan te ontkomen. Tot die weinigen behoorde Benediktus Springer, zijn vrouw Charlotte de Beer (dochter van een dammer wiens naam men in oude nummers van Het Damspel nog wel tegenkomt) en zijn beide zoons. Door tijdig met zijn vrouw onder te duiken op een boerderij in de buurt van Nijkerk bij de familie Van de Brink (een direkte of indirekte damrelatie?) en zijn zoons in de omgeving van Den Haag onder te brengen, wisten zij de oorlog te overleven.
"Roozenburg heette in Berlijn omgekomen." Het Vrije Volk van 30 mei 1945 hierover onder de kop "Piet Roozenburg dood": "De jeugdige dammeester Piet Roozenburg is bij één der laatste bombardementen in Duitsland om het leven gekomen." Mijn eigen doodsbericht kwam mij begin juni 1945 onder ogen, nadat ik vanuit Bohemen - bevrijd door de Russen en na een dagenlange voetmars op eigen initiatief overgeheveld naar de Amerikaanse zone - onwaarschijnlijk snel was gerepatrieerd. Het bombardement waarvan het Vrije Volk gewag maakt, had plaats op een stralende ochtend, begin februari 1945, toen - naar ik later vernam - zo'n 2000 bommenwerpers de buurt waar ik werkte (omgeving Wilhelmstrasse, Friedrichstrasse, Anhalter Bahnhof) in een ware ruïne hadden herschapen, waarna ik opnieuw werd gedeporteerd, nu naar Bohemen.
Terug naar de match zelf: we beginnen met de 10e matchpartij (Rotterdam, 13 oktober 1945), voorzien van de annotaties van R.C. Keller in het matchboekje, aangevuld met kanttekeningen mijnerzijds.

Roozenburg-Springer
(10e matchpartij 1945)

1.33-29 19-23

RCK: "Een verrassing op zichzelf was dat Springer in de laatste partij de door hem op één uitzondering na ontweken Roozenburg-variant accepteerde."
PR: Ik opende viermaal met 1.33-29; in de tweede partij (die Springer overigens verloor) antwoordde hij met het tamme 1...19-24. In de vierde partij antwoordde Springer met 1...20-25, en na een dubieuze partij-opzet mijnerzijds ontstond een spektakulair duel in een soort gesloten Hoogland-systeem, waarin een gambietvariant mij behulpzaam moest zijn om de remise veilig te stellen.
Overigens duikt hier voor het eerst, denk ik, de term "Roozenburg-variant" op, een term die door mij in de C-kursus van de LOI herdoopt werd tot het ruimere begrip "Roozenburg-opstelling".

2.35-30 20-25 3.40-35 14-19 4.44-40 10-14 5.50-44 5-10 6.31-27 17-22

RCK: "In de 6de partij speelde Springer in een soortgelijke stelling 6...23-28, een agressieve voortzetting. Wat de bedoeling is van de thans gekozen voortzetting is niet duidelijk."
PR: Op de zet 6...23-28 komen we bij de bespreking van de 6e partij nog nader terug. De scherpste zet is ongetwijfeld 6...17-21.

7.30-24 22x31 8.36x27 19x30 9.35x24

RCK: "De bekende opstelling. Tegen den voorpost op 24 kan zwart voorlopig niets bereiken. Schijf 23 blijft een precair punt in den zwarten stand. Zwart is er verder door gehandicapt dat hij geen schijf op 22 kan brengen om den sterken ruil 13-19 voor te bereiden. Het is moeilijk voor zwart thans een speelplan te vormen; hij kan het voorlopig slechts op een tempospel laten aankomen."
PR: Hoewel Keller spreekt van "den bekenden opstelling", zou het nog lang duren voordat de Roozenburg-opstelling algemeen gangbaar werd. Om deze reden reken ik de periode 1945 tot 1960 tot de pioniersfase, waarover in volgende artikelen meer.

9...11-17 10.41-36 6-11 11.38-33 14-19

RCK: "Waarschijnlijk gespeeld om 12.24-20 uit te schakelen."
PR: In les C23 besteed ik uitvoerig aandacht aan het verschil tussen het openhouden van veld 20 dan wel het sluiten ervan met 14-20. Overigens zullen we op het kenmerkende verschil tussen beide bestrijdingswijzen pas veel later in deze serie terugkomen, wanneer we de historische lijn zullen vervangen door een systematische, speltechnische lijn.

12.40-35 19x30 13.35x24 17-22

Tegenwoordig zou deze zet ongetwijfeld worden vervangen door 13...17-21, en zal zwart echt aansturen op het tempospel waarvan Keller gewag maakt: zo lang doorgaan met afwachtend spel dat wit zal of moet besluiten tot 33-28, waarna de karakteristieke verbreking volgt met 18-22 en 12x14.

14.46-41 22x31 15.36x27 11-17 16.41-36 17-22

RCK: "Dit geeft wit gelegenheid het over een anderen boeg te gooien. Wit kon bij de voorgaande zetten moeilijk 33-28 spelen, omdat zwart dan laat slaan en door de 2x2 met 18-22 een gunstige stelling inneemt. De volgende uitruil geeft wit echter gelegenheid om het stuk op 23 wèl te gaan aanvallen."
PR: In de C-kursus van de LOI gaf ik als karakteristiek voor de Roozenburg-opstelling de volgende omschrijving: de gelijktijdige bezetting van de velden 34, 29 en 30 of 24 door wit, en de velden 18, 23 en 25 door zwart. In de latere praktijk zou het begrip worden vereenzelvigd met een schijf op 24 (dus niet op 30), met als meest geprononceerde vorm ervan die waarin wit bovendien zwart van veld 22 afhoudt door een schijf op 27 te plaatsen (en veld 31 open te houden). Om zwart van veld 22 af te houden doet wit - met de bezetting van 27 - tevens een koncessie aan zwart, namelijk de aanzienlijke beperkingen in ontwikkelingsruimte die hij daarmee ook zichzelf oplegt.

17.43-38 22x31 18.37x26 1-6 19.33-28 9-14 20.28x19 14x23 21.38-33

RCK: "Om den aanval op schijf 23 voort te zetten."

21...16-21 22.26x17 12x21

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11441001668.png">

Vanaf hier laten we alleen Keller aan het woord:
"Een wanhopige poging om den aanval op schijf 23 tot staan te brengen door de dreiging met 21-27 en 23-28 uit te ruilen. (Terloops zij opgemerkt dat wit dezen uitruil niet kan voorkomen door 23.36-31 21-27 24.31x22 18x38 25.29x9 38x20 enz.)"

23.33-28 3-9

"Op 23...21-27 slaat wit 24.32x21, waarna 24...23x32 schijf 32 in een verloren positie brengt."

24.28x19 9-14 25.42-38 14x23 26.49-43

"Door de dreiging 27.32-28 wordt schijf 21 naar den rand gedwongen, waardoor wit weer onbelemmerd veld 33 kan betreden om den aanval op schijf 23 te vervolgen."

26...21-26 27.38-33 7-12 28.33-28 12-17 29.28x19 17-21

"Wit is nu een schijf voor, maar veilig staat deze gewonnen schijf nog geenszins. Wit moet steeds rekening houden met de dreiging 15-20, waardoor bij voorbeeld 30.43-38 nu niet speelbaar is. Ook 30.39-33 gaat niet wegens 30...10-14, 31...13-19, 32...21-27 en 33...26x50."

30.48-42 6-11 31.39-33

"Deze voortzetting is door wits voorgaanden zet wel mogelijk geworden. Want neemt zwart nu het zetje door 31...10-14 enz., dan moet hij naar 37 slaan, wat verlies oplevert door 35.10-5."

31...11-16 32.42-37 21-27 33.32x21 16x27

"Zwart bedreigt nu het stuk op 19 door 34...4-9 en 35...9-14. Wit weet hiertegen echter weer iets te vinden."

34.43-39 4-9

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11441002363.png">

35.37-32 27x38 36.33x42 2-7

"Op 36...9-14 volgt 37.42-37 en 38.37-32, waardoor 38...10-14 en 38...8-12 belet worden door 39.24-20 en wit gelegenheid krijgt door 39-33 en 33-28 weer een schijf voor te komen.
En op 36...18-22 brengt wit door 37.24-20! zijn schijfwinst in veiligheid."

37.39-33 7-11 38.42-37 11-17 39.37-32 17-21

"Op 39...17-22 volgt 40.32-27 enz., echter niet 40.32-28 wegens de bij den volgenden zet aan te geven variant."

40.47-42

"Op 40.32-28 volgt 40...21-27 (dreigend 41...27-31 en 42...18-23 met doorbraak) 41.28-23 25-30 42.23x5 30x50 43.19x8 50x3 enz. met remisekansen."

40...21-27 41.32x21 26x17 42.42-37 (diagram)

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11441003169.png">

42...9-14

"Het is zeer lastig te beoordeelen of 42... 17-22 niet iets kansrijker ware geweest. Er had dan bij voorbeeld kunnen volgen 43.37-32 9-14 44.44-39 (wit beschikt niet over een beter tempo; om een enkel voorbeeld te geven: na 44.44-40 zou kunnen volgen 44...14x23 45.32-27 22x31 46.36x27 23-28! 47.33x22 8-12 48.40-35 10-14 49.45-40 14-20 50.35-30 18-23 enz. en het spel ziet er remise-achtig uit.) 14x23 45.27 22x31 46.27, waarna 46...10-14 verliest door 47.24-19. Speelt zwart na 46.36x27 8-12, dan geeft 47.27-22 18x27 48.29x7 een winnend eindspel. Ook na 46...15-20 47.24x4 25-30 48.34x25 23x43 49.27-22 18x27 50.4x36 43-48/49 51.36-41 heeft wit een winnend eindspel, al zal hij voorzichtig moeten manoeuvreeren. Echter kan zwart na 46.36x27 ook voortzetten met 46...25-30 47.24x35 13-19, waarna wit uiteindelijk wel zal kunnen winnen, al kan zwart nog lang standhouden. In elk geval geloof ik dat deze voortzetting voor zwart kansrijker zou zijn geweest dan de in de partij gekozene, doordat zij wit meer gelegenheid biedt op den weg naar winst te struikelen."

43.37-32 14x23 44.33-28

"Voor de laatste maal in deze partij is de combinatie wits bondgenoot. 44...25-30 faalt nu namelijk op 45.34x25 23x34 46.28-23 18x20 47.25x5. Hierdoor is wits schijfwinst thans (eindelijk) definitief."

44...17-21 45.28x19 18-22 46.32-28 22x33 47.29x38 13-18 48.44-39 8-12 49.38-32 12-17 50.39-33 17-22 51.34-29 25-30

"Een laatste poging om althans nog door te breken naar dam. Wit ontneemt zwart echter op resolute wijze ook dit laatste restje hoop."

52.24x35 21-26 53.19-13 18x9 54.32-27 22x31 55.36x27 9-13 56.35-30 13-19 57.45-40 15-20 58.40-35 10-15 59.30-24 19x30 60.35x24 20-25 61.33-28

Zwart geeft het op.

Naar aanleiding van deze partij geef ik - bij wijze van curiosa - de volgende twee partijfragmenten, die ik tijdens mijn naspeuringen opdiepte.

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11441003933.png">

In dit fragment viel op vaderlandse bodem wellicht het eerste slachtoffer van de vele praktische kombinaties (in dit geval een zeer lichte) die deze spelvorm rijk is. Vanuit de diagramstand voltrok zich dit als volgt: 1.42-38 17-22 2.48-42 11-17 3.31-27! 22x31 4.36x27!
Er is nu een onvervalste Roozenburg-aanval bereikt. Zwart vervolgde hier met 4...3-9?
Enkele details wil ik u niet onthouden: dit fragment trof ik aan in Het Damspel 1918; het slachtoffer heette E.C. Lochtenberg en de aanvoerder van de witte stukken was... Ben Springer!
De oudste praktische kombinatie in deze spelvorm is echter van nog vroeger datum.

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11441004834.png">

Wit vervolgde hier met 1.26-21? 17x37 2.41x21 23x32 3.38x9, en pas toen zwart hier met 3...14x3! sloeg, zal wit zich hebben gerealiseerd in een valstrik te zijn gelopen. We schrijven dan 1909. Als bedrogen bedrieger fungeerde Isidore Weiss en als verleider trad op Marcel Bonnard!

Dan nu de gewraakte 6e matchpartij. Hierin plaatste Springer op de 6e zet de doorstoot die ik dermate karakteristiek achtte, dat ik deze in de C-kursus de benaming Springer-contra-attaque heb meegegeven, een term die sindsdien algemeen gangbaar is geworden voor al het soort stellingen waarin alle toebereidselen tot de Roozenburg-opstelling zijn getroffen, maar waar de uitvoering wordt belet door de doorstoot 23-28x28 voor zwart, of 28-23x23 voor wit. Een dergelijke doorstoot had Springer al veel eerder (in 1919), onder min of meer vergelijkbare omstandigheden, toegepast tegen Jack de Haas, zoals we in ons eerste artikel hebben gezien.
De 6e matchpartij werd door Ton Sijbrands in de Volkskrant van 7-3-1987 herplaatst; de betreffende rubriek neem ik hieronder in zijn geheel over.


«In het februari-nummer (1987) van het maandblad Dammen treft men onder andere een bespreking aan van de partij die Piet Roozenburg in het Brinta-toernooi 1967 tegen wijlen Jerry Leclair (VS) speelde.
De auteur van die analyse signaleert op een bepaald moment een overeenkomst tussen Leclair-Roozenburg en een andere partij waarbij Roozenburg als speler betrokken was, te weten één van de matchpartijen Springer-Roozenburg van oktober 1945.
Daar ik mij in het gelukkige bezit wist van het 48 pagina's tellende matchboekje (een jubileum-uitgave van het Rotterdamse Constant, de vereniging waarvan Roozenburg destijds lid was), kon ik de bedoelde partij er onmiddellijk op naslaan. Het ging om de zesde van de in totaal tien partijen van de vriendschappelijke tweekamp tussen Ben Springer, de wereldkampioen van 1928, en zijn aanzienlijk jongere tegenstander die tussen 1948 en 1955 liefst vier wereldtitels op rij zou vergaren.
Hoewel ik die partij vagelijk wel kende, bleek mij bij deze hernieuwde kennismaking dat het een buitengewoon spannend en inhoudrijk duel (in de ware zin des woords) geweest is. Maar dat niet alleen. De zesde partij Roozenburg-Springer 1945 is tevens dermate 'tijdloos' dat zij zelfs op de hedendaagse dammer een aktuele, ja hyper-moderne indruk maakt. Oordeelt u zelf.

Roozenburg-Springer
(6e matchpartij 1945)

1.33-29 19-23 2.35-30 20-25 3.40-35 14-19 4.44-40 10-14 5.50-44 23-28

In de beroemd geworden 10e partij zou Springer voor het relatief rustige tegenspel met 5...5-10 6.31-27 17-22 kiezen. Roozenburg zette toen met 7.30-24 enz. de aanval in die later naar hem genoemd is, veroverde omstreeks de 30e zet de vijandelijke centrumschijf 23 en won uiteindelijk zowel de partij als de match!

6.32x23 19x28 7.31-27 5-10 8.38-32

De theorie van de 'Roozenburg-opening' stond destijds nog zozeer in de kinderschoenen dat Roozenburg, die de onderhavige partij voor het matchboek analyseerde, hier zowaar het foutieve 8.30-24 aanbeval - in latere publikaties zou hij zèlf aangeven dat zwart dan via 8...28-33! 9.39x28 14-19! minstens schijfwinst forceert!

8...13-19 9.32x23 19x28 10.37-31 17-22 11. 42-38

Ter voorbereiding van 38-33, waarmee wit de zwarte voorpost op 28 zoveel mogelijk onder druk probeert te zetten.

11...11-17 12.38-33 17-21 13.48-42 21x32 14.42-38 12-17 15.38x27 17-21 16.47-42 21x32 17.42-38 9-13 18.38x27 3-9 19.30-24 6-11

En vooral niet 19...14-20? wegens 24-19!, 35-30!, 29-24 en 43x5 +. Na de tekstzet zou 20.31-26 22x31 21.36x27 positioneel zeer zwak zijn in verband met de reaktie 7-12-17!

20.24-20 15x24 21.29x20 7-12?

Weliswaar laat Roozenburg de tekstzet zonder kommentaar passeren, maar in feite begaat Springer met 21...7-12 een cruciale fout. Aangewezen was 21...8-12! gevolgd door 22...12-17, waarna wit òf met 23.31-26 òf met 23.27-21 de spanning in het centrum moet opheffen; in beide gevallen zou zwart voortreffelijk spel krijgen.
Het levensgrote verschil tussen 21...8-12 en het gespeelde 21...7-12 is dat zwart na het laatste in principe nooit meer veld 17 zal kunnen betreden.

22.20-15 14-19 23.34-30 25x34 24.40x29 10-14 25.44-40

Zoals Roozenburg aangeeft was het voor 25.35-30? nog te vroeg in verband met het schijnoffer 25...14-20! en 26...19-23 +. Voorts merkt hij terecht op dat zwart zich op 25.29-24 19x30 26.35x24 nog juist had kunnen redden met 26...11-17! (maar vooral niet 26...14-20?? 27.24-19! en 28.15-10 enz.) 27.31-26 22x31 28.33x11 16x7 en hoe wit ook slaat - altijd wint zwart met 29...14-20 enz. de geofferde schijf terug.
Na de tekstzet is 26.35-30 wèl een dreiging. Een enkel voorbeeld: 25...1-7?! 26.35-30! 19-23 27.30-25 23x34 28.40x29 en zwart moet al in materiaalverlies berusten.

25...19-23 26.40-34!

Zwarts vorige zet was beslist niet zonder venijn. Op 26.49-44? 23x34 27.40x29 zou Springer namelijk hebben laten volgen 27...1-7! en aansluitend 28...11-17!, waarna 29.31-26 en 30.33x11 wordt beantwoord met 30...31-37! en 31...12-17 enz. Met diezelfde taktische wending, maar dan in 'gespiegelde' vorm, was Springer al eens succesvol geweest in zijn partij tegen Molimard uit het WK 1928; zelfs ten tijde van zijn tweekamp met Roozenburg sprak men in dit verband al van de "Coup Springer"!
Met de tekstzet is Roozenburg de door hem gevolgde strategie slechts schijnbaar ontrouw, want bij nader inzien blijft 12-17? wel degelijk verhinderd door 34-30! en 27-21 +.

26...1-7

<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11441005729.png">

Terecht beschouwt Roozenburg de stelling na 26...1-7 als het hoogtepunt van de partij. Weliswaar blijft wit na zijn volgende zet (27.29-24) op z'n minst iets beter staan, maar een geforceerde winst is moeilijk aan te tonen. Daarom verdienden de twee alternatieven die Roozenburg in zijn analyse aandraagt, stuk voor stuk de voorkeur, ook al had wit er natuurlijk slechts één van mogen uitproberen...
1) 27.45-40 14-19 (op 27...12-17?! wikkelt wit met 28.34-30! 23x45 29.27-21 17x37 30.41x1 naar een gewonnen eindspel af; 30...45-50? gaat immers niet wegens 31.33-29 +, zodat er bij voorbeeld zou kunnen volgen 30...22-28 31.33x22 45-50 32.22-17! met tweede dam of vangst van de zwarte dam) 28.29-24! 19x30 29.35x24 9-14 (29...12-17?? 30.24-19! enz.) 30.34-30!
Zwart moet nu uit vijf serieuze mogelijkheden een keuze maken:
1.1) 30...14-20? 31.15-10! (Roozenburg) 20x38 32.43x32 28x26 33.10-5 22x31 34.5x6 met winst voor wit.
1.2) 30...14-19(?) 31.40-35 en wit wint, bij voorbeeld 31...12-17 32.33-29 enz.
1.3) 30...12-17 31.33-29! 23x45 32.27-21 17x37 33.41x1 en zwart kan opnieuw geen dam halen.
1.4) 30...23-29 31.30-25 29x20* 32.15x 24. Over deze variant schrijft Roozenburg dat wit de "beste kansen" houdt, maar daarmee toont hij zich mijns inziens veel te bescheiden: ik denk dat men op goede gronden tot winnend voordeel voor wit mag konkluderen!
1.5) 30...13-19 31.24x13 18x9 32.27x29 9-13 33.33x22 4-10 34.15x4 14-19 (of ook 14-20) 35.4x18 12x45. Dit is de enige variant die Roozenburg onbesproken laat. Ofschoon de zaak niet helemaal duidelijk is, vermoed ik toch dat wit dankzij zijn vangstelling (41-37) en de verzwakte linker vleugel van zwart veruit de beste kansen heeft.
2) 27.43-38! Roozenburg: "Hoewel ogenschijnlijk zwak en fantastisch van opzet, valt deze zet zeer goed te overwegen." Hij splitst zijn analyse dan in de volgende twee varianten:
2.1) 27...28-32 28.31-26 32x43 29.49x38 22x31 30.36x27 11-17 (als wit op de 25e zet 45-40 in plaats van 44-40 had gespeeld, had zwart nu fraai kunnen kombineren met 16-21!, 23-28!, 13-19!, 7-11, 12x43, 4-10 en 8x50) 31.38-32.
Het zwarte centrum staat nu aan grote gevaren bloot. Bij voorbeeld 31...17-21 32.26x 17 12x21 33.45-40! en zwart kan de dreiging 34.33-28! niet pareren met 33...18-22?? wegens 34.29x18! en 35.32-28 +. Of ook 31...14-19 32.45-40 17-22 33.41-36 22x31 34.36x27 12-17 35.32-28! enz. met winnende dam op 1.
2.2) 27...12-17 28.41-37!! 17-21 29.38-32!
Ziedaar de aanzet tot een waarlijk schitterende spelgang, de mooiste naar mijn smaak van de hele analyse. Hoewel Roozenburg zich in zijn kommentaar opnieuw opmerkelijk terughoudend opstelt ("bij het verder uitspelen der tempi zal tot uw verrassing blijken dat de beste kansen aan wits zijde zijn"), lijdt het voor mij geen twijfel dat wit na 29...7-12 30.35-30 21-26 31.30-25 gevolgd door 45-40-35-30 en 49-44-40-35 enz., ondanks de achtergebleven schijf op 46 'gewoon' gaat winnen! Van de kant van Roozenburg-als-analysator een ronduit geniale konceptie, want enig voorbeeld kan hem onmogelijk voor ogen hebben gestaan: Mostovoy-Andreiko (Suikertoernooi 1972) moest nog gespeeld worden, en de analyse van de uit 1964 stammende partij De Jong-Van Hal (waarin hetzelfde prachtige thema aan de orde komt) zou pas in oktober 1984 in Dammen worden gepubliceerd!

27.29-24? 12-17!

Springer profiteert alert van de hem geboden gelegenheid. Na 27...14-20? 28.24-19! 23x14 29.15x24 had wit nog steeds winnend voordeel gehad, maar na de tekstzet zit er niets beslissends in.

28.34-30 17-21!

Zonder vrees voor afwikkelingen als 29.31-26 21x32 30.39-34? 28x48 31.24-19 13x24 32.30x6 48x25 33.6-1, waarop zwart met 33...16-21! zou winnen, bij voorbeeld 34.1x 37 14-20! gevolgd door 35...25-48 en 36... 48x12 +.

29.45-40 21x32 30.24-19 13x24 31.30x10 9-14 32.10x19 23x14 33.33-29

Het spelbeeld dat nu is ontstaan, lijkt regelrecht uit de Keller-variant te zijn weggelopen. Zoals gezegd moet wit voor mijn gevoel nog steeds de beste kansen hebben, maar in de partij zal dit er niet of nauwelijks meer uitkomen. Een verklaring voor dat tegenvallende resultaat vindt men niet in Roozenburgs analyse, maar op de voorlaatste pagina van het boekje wordt er toch iets meer duidelijk. In een aldaar aangehaald vraaggesprek met de dammedewerker van Het Binnenhof zegt Roozenburg namelijk dat hij zich inderdaad een beter resultaat had voorgesteld. Maar: "Om dat voor het bord te bewijzen gelukte mij niet. Gezien den tijdnood, waarin ik verzeild geraakte, mag ik mij nog gelukkig prijzen dat het slot een remise opleverde."

33...7-12 34.35-30 8-13 35.40-34 2-8 36.49-44 13-19 37.30-24 19x30 38.34x25 8-13 39.44-40 13-19 40.39-34

Nog eenmaal zij het mij vergund Roozenburg letterlijk te citeren: "Consequent concentreert wit zich op zwarts gedunden langen vleugel om te trachten hier een doorbraak te forceeren en intusschen zwarts aanval zoolang mogelijk op te houden."

40...19-23 41.31-26 12-17(!) 42.36-31 16-21 43.31-27(!) 22x31 44.26x37 17-22 45.29-24 14-19 46.24x13 18x9 47.43-39 11-17 48.39-33 28x30 49.37x19 22-28 50.25x34 28-33

Remise. Ondanks het vredelievende slot een adembenemende partij!»

Indien men mij vandaag de dag, zowel als toen, zou hebben gevraagd welke partij van deze twee, of van de match überhaupt bij mij de diepste sporen heeft nagelaten, dan zou ik zonder aarzeling de zesde aanwijzen, in het bijzonder het fragment na zwarts 26e zet. In de partij had ik de spelgang 27.43-38 wel overwogen, maar de beelden die dan kunnen ontstaan, leken me wat al te onwaarschijnlijk en eigenlijk vond ik het al mooi genoeg, alhoewel ik mijn besluit om 43-38 achterwege te laten altijd een beetje heb betreurd.

Desondanks een mooie, zij het niet geheel vlekkeloze partij. Een mooie partij speel je als regel met z'n tweeën. Zo produceerden we verschillende aantrekkelijke partijen, die het aanzien alleszins waard zijn. Springer was dan ook in mijn ogen (en niet alleen in de mijne) een echte 'houwdegen', die graag onvervaard ten strijde trok en niet alleen achter het dambord. Het lijkt me dan ook gepast dit artikel af te sluiten met een schildering van de figuur Springer en zijn betekenis voor de ontwikkeling van het damspel. Evenals bij voorgaande gelegenheden geef ik de belangrijkste wapenfeiten in een apart kader.

Image
Ben Springer - Piet Roozenburg,
Zeskamp (niet de tweekamp!!) Rotterdam 30 mei 1946


Ben Springer werd op 19 juni 1897 in Amsterdam geboren. Omstreeks 1913 werd hij lid van de damvereniging 'DOS'. Uit zijn spelerskarrière lichten we de volgende prestaties:
1918 1e meesterwedstrijd
1919 4e plaats kampioenschap van Nederland
1920 3e plaats kampioenschap van Nederland
1921 Match Springer-Fabre: 9-3
1923 Match Springer-Fabre om het kampioenschap van Frankrijk: 11-7
Match Springer-Beauregard 100 velden: 5-5
144 velden: 2-8
1924 1e plaats internationaal toernooi Marseille
1927 Match Springer-Fabre: 10-6
1928 Wereldkampioen
1936 Match Springer-Vaessen: 17-3
1937 Match Springer-Keller: 11-9
WK-match Springer-Raichenbach: 24-26
1945 Match Springer-Roozenburg: 9-11
1959 1e plaats Hartevelt-toernooi (vóór Baba Sy)

Van Springer-als-publicist vermelden we de volgende aktiviteiten en damwerken:
Hij was auteur van: Damstudies en Analyses (co-auteur: H. de Jongh)
Hoe ik wereldkampioen werd
Lokzetten, problemen en studies
Damsleutel
Matchboek Springer-Raichenbach
Oom Jan leert zijn neefje dammen
D-kursus LOI (voor de jeugd)
Damredakteur van ondermeer: de Telegraaf
het Binnenhof
het Damspel
Hoofdredakteur van: Damwereld in zakformaat

Springer overleed op 29 augustus 1960 in Parijs, waar hij ook werd begraven.


Om verscheidene redenen verdient de figuur Springer uitgebreide aandacht. Zijn passie voor het spel was zo groot (en zijn afkeer voor een regelmatige werkkring navenant groot), dat bij hem al vroeg het plan rijpte om als een soort damprofessional door het leven te gaan. Bij mijn weten de eerste Nederlander die 'free-lance' al zijn tijd en kunnen aan dammen besteedde.
Om aan de kost te komen verzorgde hij damrubrieken, trad op als verslaggever van onder andere De Telegraaf, zocht een tiental jaren lang zijn heil in Frankrijk, dat toen nog aantrekkingskracht had als damland, gaf zowel simultaanséances als 'blind-séances', in die dagen een ongehoord, niet eerder vertoond spektakelstuk, en hij was publicist.
Zowel in Nederland als in Frankrijk reisde hij voor dat doel stad en land af. Toen in de dertiger jaren de grote krisis uitbrak, legde hij zich ook toe op het toen in opkomst zijnde bridge, en vestigde zich - na zijn terugkeer in Nederland - eveneens als bridgeleraar, met als eerste Nederlander een certifikaat van Ely Colbertson herself!
De karrière van Springer vertoont een eigenaardig, grillig verloop. In 1918 verovert hij als twintigjarige de meestertitel, maar men zal vergeefs zijn naam zoeken bij de lijst van Nederlandse kampioenen. Aan deze wedstrijd nam hij slechts tweemaal deel: in 1920 met als resultaat een vierde plaats, en in 1921 met een gedeelde derde plaats. Daarna zocht hij zijn heil in Frankrijk, waar hij in 1923 kampioen van Frankrijk werd door Fabre in een match te kloppen.
Ook in 1923 aanvaardt hij een uitnodiging om naar Canada te komen om tegen Willy Beauregard een 'match mixed' (zowel op de 100 als op de 144 velden) te spelen. In dit licht is het niet zo verwonderlijk dat juist hij het was die in 1952 Deslauriers en Dagenais wist te bewegen op hun beurt de grote haringvijver over te steken om deel te nemen aan het wereldkampioenschap.
In de twintiger jaren boekt hij, zowel als toernooispeler als als matchspeler, verscheidene triomfen, maar zijn naam zal pas in 1928 een echt legendarische klank krijgen, wanneer hij met groot vertoon van macht de wereldtitel op zijn naam schrijft.
Tot aan zijn dood zou hij met een aureool omgeven blijven; de match Springer-Raichenbach heeft daar zeker een bijdrage aan geleverd, maar ook in andere opzichten zou Springer een figuur van symbolische betekenis worden.
De match Springer-Raichenbach 1937 kent een lange, wonderlijke voorgeschiedenis. Nadat Springer in 1928 de wereldtitel veroverd had, werd deze titel twistappel tussen de beide betrokken bonden: de Fransen stelden een match Fabre-Springer voor, maar daarvan wilde de Nederlandse Dambond niets weten. Na het nodige geharrewar tussen beide bonden hakten de Fransen de knoop zelf door en organiseerden een match Raichenbach-Fabre. De winnaar riepen zij tot wereldkampioen uit. Springer, het geharrewar beu, had inmiddels afstand van de titel gedaan. Nadat beide bonden zich met elkaar hadden verzoend - we schrijven dan 1933 -, deden achtereenvolgens Vos (1933) en Keller (1934) in matchvorm tevergeefs een gooi naar de wereldtitel. Inmiddels had Maurice Raichenbach zich de bijnaam 'de onoverwinnelijke' verworven.
De roep om de terugkeer van Ben Springer wordt steeds sterker: in 1936 verbrijzelt hij de Belgische kampioen Leon Vaessen met 17-3, en als hij in 1937 Keller met 11-9 klopt, ligt de weg vrij voor de match Springer-Raichenbach. Raichenbach weet de titel te behouden met het kleinst mogelijke verschil, maar met vier overwinningen geeft Springer een forse deuk in diens imago van onoverwinnelijkheid. Hij kan de arena met fier opgeheven hoofd verlaten.
Ook na de match in 1945 zal zijn naam op verscheidene manieren ten nauwste aan de ontwikkeling van de damsport verbonden blijven. Al eerder noemde ik zijn geslaagde pogingen om in 1952 de Canadezen Deslauriers en Dagenais aan te trekken. Hij was ook de grote inspirator voor de oprichting - in 1947 - van het Genootschap DAMAS. In 1948 start hij de periodiek Damwereld in zakformaat, dat helaas geen lang leven beschoren bleek.
Op het internationale vlak wist Springer, met het aantrekken van Fanelli en Saletnik, Italië als damland voor het internationale spel bloot te leggen. In hetzelfde vlak moet ook zijn deelneming (als eerste buitenlander!) aan het toernooi van Moskou 1956 worden gezien, maar zijn grootste triomf in dit opzicht zou Springer nog vlak voor zijn dood boeken. In 1959 weet hij Baba Sy aan te trekken voor de Hartevelt-zeskamp. Als invaller wist Springer, hoewel toen al enige jaren hartpatiënt, beslag op de eerste plaats te leggen. Voor wie viel Springer in? Voor schrijver dezes. En welk argument had ik om van deelneming af te zien? De vroede vaderen van de KNDB zagen in het Hartevelt-toernooi een konkurrent van het Lucas Bols-toernooi, en hadden daarom gemeend mij een startverbod te moeten opleggen.

Image
<center>

Image
Benedictus Springer
Champion de Lyon, Champion de France
et Champion du Monde


Image
Ben Springer jr. en Herman de Jongh - Damstudies (1921)

Image
Ben Springer rond 1923

Image
William Beauregard (8 januari 1889-23 augustus 1932),
in de jaren twintig en dertig in de Amerikaanse en Canadese
damwereld bekend staand als De Kampioen der Kampioenen,
de koning van het dambord, die Springer in 1923 in de eerste
Intercontinentale match versloeg.
5-5 Op de 100 velden, 8-2 op de 144.
Beauregard was ook zeer sterk op de 64 velden.
[zie Het Damspel 1933, pag 103] {en zie Het Damspel van
januari 1925, p. 12}.

Image
M.A. Haye - B. Springer, V.A.D. Vierkamp, maart 1927,
Café Pschorr, Reguliersbreestraat Amsterdam

Image
Huldiging van wereldkampioen 1928 Ben Springer
vlnr: Isidore Weiss, Marius Fabre, Alfred Molimard, Wim Rustenburg,
Simon de Jong, Herman de Jongh, Ben Springer en Marcel Bonnard

Image
Ben Springer's "Hoe ik wereldkampioen werd"

Image
Ben Springer speelt zijn eerste blindpartij in Nederland tegen I. Boers
in 'American' aan het Leidseplein, Leidsekade, Amsterdam.
Zittend vlnr Herman de Jongh, I. Boers en Ben Springer.

Image

Image
Opening van de WK-match Raichenbach - Springer,
Den Haag, 28 mei 1937

Image
Ben Springer was mede-organisator van vele WK's en andere
toernooien. Hier staat hij bij de opening door prof. ir. C.L. vd Bilt
van de achtste partij om het wereldkampioenschap dammen
tussen M. Raichenbach (Frankrijk) en R.C. Keller in Trianon te
Scheveningen., 11 oktober 1938

Image
Programma match Springer-Roozenburg (9-11)
Rotterdam/Den Haag oktober 1945

Image
Ben Springer - Piet Roozenburg,
Zeskamp Rotterdam 30 mei 1946

Image
Loon en Springer - Oom Jan leert zijn neefje dammen.
Vierde druk (1973). (Den Haag Van Goor p.104)
[Eerste druk was verschenen in 1957, tweede in 1962,
derde in 1968 en de vierde en laatste 1973]

Image Image Image

Image
Pierre Ghestem - Piet Roozenburg 0-2
22ste ronde WK Rotterdam, 4 december 1948

Post Reply