Nog een deel van de 35-delige reeks die onderdeel zal zijn van de CD-ROM bij het boek van Wouter van Beek en Paul Oudshoorn
over Piet Roozenburg, te bestellen bij het Bondsbureau van de KNDB bondsbureau@kndb.nl of bij Piet Lauwen sportvrijetijd@skynet.be :
</center>
<center><center>
Een halve eeuw Roozenburg-opstelling (deel 4)
door Piet Roozenburg
De match Roozenburg-Springer
De match Roozenburg-Springer is in meer dan één opzicht een gedenkwaardige. Voor Springer, toen in de nadagen van een briljante damkarrière, zou het de laatste grote match zijn; voor mij zou het het startsein zijn voor een reeks matches tussen 1945 en 1954. De match zèlf zou aan de wieg staan van een tweetal damtermen die sindsdien ons vakjargon hebben verrijkt, te weten de Roozenburg-opstelling - het hoofdthema van deze serie - en de Springer-contra-attaque. De eerste term is verbonden met de 10e matchpartij, die om die reden niet in deze serie mag ontbreken, terwijl de Springer-contra-attaque, of ook wel de Springer-doorstoot, die eveneens naadloos aansluit bij ons hoofdthema, is gelieerd aan de 6e matchpartij. Ook deze partij vindt daarom herplaatsing in dit artikel.
Ook de aanloop tot de match is memorabel genoeg om ons even terug te verplaatsen in de tijd. Ik citeer enkele passages uit het voorwoord van het desbetreffende match-boekje:
«De viering van Constants 45-jarig bestaan had plaats moeten vinden in het 4de kwartaal van 1944. De sterkste spelers, de jeugd voornamelijk, gedeporteerd; de verbindingen slecht; de razzia in November deed alle plannen, zoo deze er nog waren, in duigen vallen. Zou uitstel afstel beteekenen? Geenszins. De vooruitzichten, vlak na de capitulatie, waren echter zeer somber. Roozenburg Jr. heette in Berlijn omgekomen en plots was hij in ons midden. In een brief aan schrijver dezer regelen meldde de bondssecretaris: Springer leeft! En onmiddellijk ontstond het denkbeeld: geen jubileum-wedstrijden: een match Springer-Roozenburg! Een goede voorbereiding eischte tijd en 1 October 1945 ving in Nederland de eerste groote damgebeurtenis na de bevrijding aan. Na rijp beraad werd besloten de partijen in boekvorm te publiceeren en thans ligt het boekje voor U!»
"Springer leeft"; pas na de oorlog begon het geleidelijk door te dringen hoe massaal de jodenvervolging door de nazi's was geweest, en hoe weinigen het gelukt was daaraan te ontkomen. Tot die weinigen behoorde Benediktus Springer, zijn vrouw Charlotte de Beer (dochter van een dammer wiens naam men in oude nummers van Het Damspel nog wel tegenkomt) en zijn beide zoons. Door tijdig met zijn vrouw onder te duiken op een boerderij in de buurt van Nijkerk bij de familie Van de Brink (een direkte of indirekte damrelatie?) en zijn zoons in de omgeving van Den Haag onder te brengen, wisten zij de oorlog te overleven.
"Roozenburg heette in Berlijn omgekomen." Het Vrije Volk van 30 mei 1945 hierover onder de kop "Piet Roozenburg dood": "De jeugdige dammeester Piet Roozenburg is bij één der laatste bombardementen in Duitsland om het leven gekomen." Mijn eigen doodsbericht kwam mij begin juni 1945 onder ogen, nadat ik vanuit Bohemen - bevrijd door de Russen en na een dagenlange voetmars op eigen initiatief overgeheveld naar de Amerikaanse zone - onwaarschijnlijk snel was gerepatrieerd. Het bombardement waarvan het Vrije Volk gewag maakt, had plaats op een stralende ochtend, begin februari 1945, toen - naar ik later vernam - zo'n 2000 bommenwerpers de buurt waar ik werkte (omgeving Wilhelmstrasse, Friedrichstrasse, Anhalter Bahnhof) in een ware ruïne hadden herschapen, waarna ik opnieuw werd gedeporteerd, nu naar Bohemen.
Terug naar de match zelf: we beginnen met de 10e matchpartij (Rotterdam, 13 oktober 1945), voorzien van de annotaties van R.C. Keller in het matchboekje, aangevuld met kanttekeningen mijnerzijds.
Roozenburg-Springer
(10e matchpartij 1945)
1.33-29 19-23
RCK: "Een verrassing op zichzelf was dat Springer in de laatste partij de door hem op één uitzondering na ontweken Roozenburg-variant accepteerde."
PR: Ik opende viermaal met 1.33-29; in de tweede partij (die Springer overigens verloor) antwoordde hij met het tamme 1...19-24. In de vierde partij antwoordde Springer met 1...20-25, en na een dubieuze partij-opzet mijnerzijds ontstond een spektakulair duel in een soort gesloten Hoogland-systeem, waarin een gambietvariant mij behulpzaam moest zijn om de remise veilig te stellen.
Overigens duikt hier voor het eerst, denk ik, de term "Roozenburg-variant" op, een term die door mij in de C-kursus van de LOI herdoopt werd tot het ruimere begrip "Roozenburg-opstelling".
2.35-30 20-25 3.40-35 14-19 4.44-40 10-14 5.50-44 5-10 6.31-27 17-22
RCK: "In de 6de partij speelde Springer in een soortgelijke stelling 6...23-28, een agressieve voortzetting. Wat de bedoeling is van de thans gekozen voortzetting is niet duidelijk."
PR: Op de zet 6...23-28 komen we bij de bespreking van de 6e partij nog nader terug. De scherpste zet is ongetwijfeld 6...17-21.
7.30-24 22x31 8.36x27 19x30 9.35x24
RCK: "De bekende opstelling. Tegen den voorpost op 24 kan zwart voorlopig niets bereiken. Schijf 23 blijft een precair punt in den zwarten stand. Zwart is er verder door gehandicapt dat hij geen schijf op 22 kan brengen om den sterken ruil 13-19 voor te bereiden. Het is moeilijk voor zwart thans een speelplan te vormen; hij kan het voorlopig slechts op een tempospel laten aankomen."
PR: Hoewel Keller spreekt van "den bekenden opstelling", zou het nog lang duren voordat de Roozenburg-opstelling algemeen gangbaar werd. Om deze reden reken ik de periode 1945 tot 1960 tot de pioniersfase, waarover in volgende artikelen meer.
9...11-17 10.41-36 6-11 11.38-33 14-19
RCK: "Waarschijnlijk gespeeld om 12.24-20 uit te schakelen."
PR: In les C23 besteed ik uitvoerig aandacht aan het verschil tussen het openhouden van veld 20 dan wel het sluiten ervan met 14-20. Overigens zullen we op het kenmerkende verschil tussen beide bestrijdingswijzen pas veel later in deze serie terugkomen, wanneer we de historische lijn zullen vervangen door een systematische, speltechnische lijn.
12.40-35 19x30 13.35x24 17-22
Tegenwoordig zou deze zet ongetwijfeld worden vervangen door 13...17-21, en zal zwart echt aansturen op het tempospel waarvan Keller gewag maakt: zo lang doorgaan met afwachtend spel dat wit zal of moet besluiten tot 33-28, waarna de karakteristieke verbreking volgt met 18-22 en 12x14.
14.46-41 22x31 15.36x27 11-17 16.41-36 17-22
RCK: "Dit geeft wit gelegenheid het over een anderen boeg te gooien. Wit kon bij de voorgaande zetten moeilijk 33-28 spelen, omdat zwart dan laat slaan en door de 2x2 met 18-22 een gunstige stelling inneemt. De volgende uitruil geeft wit echter gelegenheid om het stuk op 23 wèl te gaan aanvallen."
PR: In de C-kursus van de LOI gaf ik als karakteristiek voor de Roozenburg-opstelling de volgende omschrijving: de gelijktijdige bezetting van de velden 34, 29 en 30 of 24 door wit, en de velden 18, 23 en 25 door zwart. In de latere praktijk zou het begrip worden vereenzelvigd met een schijf op 24 (dus niet op 30), met als meest geprononceerde vorm ervan die waarin wit bovendien zwart van veld 22 afhoudt door een schijf op 27 te plaatsen (en veld 31 open te houden). Om zwart van veld 22 af te houden doet wit - met de bezetting van 27 - tevens een koncessie aan zwart, namelijk de aanzienlijke beperkingen in ontwikkelingsruimte die hij daarmee ook zichzelf oplegt.
17.43-38 22x31 18.37x26 1-6 19.33-28 9-14 20.28x19 14x23 21.38-33
RCK: "Om den aanval op schijf 23 voort te zetten."
21...16-21 22.26x17 12x21
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11441001668.png">
Vanaf hier laten we alleen Keller aan het woord:
"Een wanhopige poging om den aanval op schijf 23 tot staan te brengen door de dreiging met 21-27 en 23-28 uit te ruilen. (Terloops zij opgemerkt dat wit dezen uitruil niet kan voorkomen door 23.36-31 21-27 24.31x22 18x38 25.29x9 38x20 enz.)"
23.33-28 3-9
"Op 23...21-27 slaat wit 24.32x21, waarna 24...23x32 schijf 32 in een verloren positie brengt."
24.28x19 9-14 25.42-38 14x23 26.49-43
"Door de dreiging 27.32-28 wordt schijf 21 naar den rand gedwongen, waardoor wit weer onbelemmerd veld 33 kan betreden om den aanval op schijf 23 te vervolgen."
26...21-26 27.38-33 7-12 28.33-28 12-17 29.28x19 17-21
"Wit is nu een schijf voor, maar veilig staat deze gewonnen schijf nog geenszins. Wit moet steeds rekening houden met de dreiging 15-20, waardoor bij voorbeeld 30.43-38 nu niet speelbaar is. Ook 30.39-33 gaat niet wegens 30...10-14, 31...13-19, 32...21-27 en 33...26x50."
30.48-42 6-11 31.39-33
"Deze voortzetting is door wits voorgaanden zet wel mogelijk geworden. Want neemt zwart nu het zetje door 31...10-14 enz., dan moet hij naar 37 slaan, wat verlies oplevert door 35.10-5."
31...11-16 32.42-37 21-27 33.32x21 16x27
"Zwart bedreigt nu het stuk op 19 door 34...4-9 en 35...9-14. Wit weet hiertegen echter weer iets te vinden."
34.43-39 4-9
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11441002363.png">
35.37-32 27x38 36.33x42 2-7
"Op 36...9-14 volgt 37.42-37 en 38.37-32, waardoor 38...10-14 en 38...8-12 belet worden door 39.24-20 en wit gelegenheid krijgt door 39-33 en 33-28 weer een schijf voor te komen.
En op 36...18-22 brengt wit door 37.24-20! zijn schijfwinst in veiligheid."
37.39-33 7-11 38.42-37 11-17 39.37-32 17-21
"Op 39...17-22 volgt 40.32-27 enz., echter niet 40.32-28 wegens de bij den volgenden zet aan te geven variant."
40.47-42
"Op 40.32-28 volgt 40...21-27 (dreigend 41...27-31 en 42...18-23 met doorbraak) 41.28-23 25-30 42.23x5 30x50 43.19x8 50x3 enz. met remisekansen."
40...21-27 41.32x21 26x17 42.42-37 (diagram)
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11441003169.png">
42...9-14
"Het is zeer lastig te beoordeelen of 42... 17-22 niet iets kansrijker ware geweest. Er had dan bij voorbeeld kunnen volgen 43.37-32 9-14 44.44-39 (wit beschikt niet over een beter tempo; om een enkel voorbeeld te geven: na 44.44-40 zou kunnen volgen 44...14x23 45.32-27 22x31 46.36x27 23-28! 47.33x22 8-12 48.40-35 10-14 49.45-40 14-20 50.35-30 18-23 enz. en het spel ziet er remise-achtig uit.) 14x23 45.27 22x31 46.27, waarna 46...10-14 verliest door 47.24-19. Speelt zwart na 46.36x27 8-12, dan geeft 47.27-22 18x27 48.29x7 een winnend eindspel. Ook na 46...15-20 47.24x4 25-30 48.34x25 23x43 49.27-22 18x27 50.4x36 43-48/49 51.36-41 heeft wit een winnend eindspel, al zal hij voorzichtig moeten manoeuvreeren. Echter kan zwart na 46.36x27 ook voortzetten met 46...25-30 47.24x35 13-19, waarna wit uiteindelijk wel zal kunnen winnen, al kan zwart nog lang standhouden. In elk geval geloof ik dat deze voortzetting voor zwart kansrijker zou zijn geweest dan de in de partij gekozene, doordat zij wit meer gelegenheid biedt op den weg naar winst te struikelen."
43.37-32 14x23 44.33-28
"Voor de laatste maal in deze partij is de combinatie wits bondgenoot. 44...25-30 faalt nu namelijk op 45.34x25 23x34 46.28-23 18x20 47.25x5. Hierdoor is wits schijfwinst thans (eindelijk) definitief."
44...17-21 45.28x19 18-22 46.32-28 22x33 47.29x38 13-18 48.44-39 8-12 49.38-32 12-17 50.39-33 17-22 51.34-29 25-30
"Een laatste poging om althans nog door te breken naar dam. Wit ontneemt zwart echter op resolute wijze ook dit laatste restje hoop."
52.24x35 21-26 53.19-13 18x9 54.32-27 22x31 55.36x27 9-13 56.35-30 13-19 57.45-40 15-20 58.40-35 10-15 59.30-24 19x30 60.35x24 20-25 61.33-28
Zwart geeft het op.
Naar aanleiding van deze partij geef ik - bij wijze van curiosa - de volgende twee partijfragmenten, die ik tijdens mijn naspeuringen opdiepte.
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11441003933.png">
In dit fragment viel op vaderlandse bodem wellicht het eerste slachtoffer van de vele praktische kombinaties (in dit geval een zeer lichte) die deze spelvorm rijk is. Vanuit de diagramstand voltrok zich dit als volgt: 1.42-38 17-22 2.48-42 11-17 3.31-27! 22x31 4.36x27!
Er is nu een onvervalste Roozenburg-aanval bereikt. Zwart vervolgde hier met 4...3-9?
Enkele details wil ik u niet onthouden: dit fragment trof ik aan in Het Damspel 1918; het slachtoffer heette E.C. Lochtenberg en de aanvoerder van de witte stukken was... Ben Springer!
De oudste praktische kombinatie in deze spelvorm is echter van nog vroeger datum.
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11441004834.png">
Wit vervolgde hier met 1.26-21? 17x37 2.41x21 23x32 3.38x9, en pas toen zwart hier met 3...14x3! sloeg, zal wit zich hebben gerealiseerd in een valstrik te zijn gelopen. We schrijven dan 1909. Als bedrogen bedrieger fungeerde Isidore Weiss en als verleider trad op Marcel Bonnard!
Dan nu de gewraakte 6e matchpartij. Hierin plaatste Springer op de 6e zet de doorstoot die ik dermate karakteristiek achtte, dat ik deze in de C-kursus de benaming Springer-contra-attaque heb meegegeven, een term die sindsdien algemeen gangbaar is geworden voor al het soort stellingen waarin alle toebereidselen tot de Roozenburg-opstelling zijn getroffen, maar waar de uitvoering wordt belet door de doorstoot 23-28x28 voor zwart, of 28-23x23 voor wit. Een dergelijke doorstoot had Springer al veel eerder (in 1919), onder min of meer vergelijkbare omstandigheden, toegepast tegen Jack de Haas, zoals we in ons eerste artikel hebben gezien.
De 6e matchpartij werd door Ton Sijbrands in de Volkskrant van 7-3-1987 herplaatst; de betreffende rubriek neem ik hieronder in zijn geheel over.
«In het februari-nummer (1987) van het maandblad Dammen treft men onder andere een bespreking aan van de partij die Piet Roozenburg in het Brinta-toernooi 1967 tegen wijlen Jerry Leclair (VS) speelde.
De auteur van die analyse signaleert op een bepaald moment een overeenkomst tussen Leclair-Roozenburg en een andere partij waarbij Roozenburg als speler betrokken was, te weten één van de matchpartijen Springer-Roozenburg van oktober 1945.
Daar ik mij in het gelukkige bezit wist van het 48 pagina's tellende matchboekje (een jubileum-uitgave van het Rotterdamse Constant, de vereniging waarvan Roozenburg destijds lid was), kon ik de bedoelde partij er onmiddellijk op naslaan. Het ging om de zesde van de in totaal tien partijen van de vriendschappelijke tweekamp tussen Ben Springer, de wereldkampioen van 1928, en zijn aanzienlijk jongere tegenstander die tussen 1948 en 1955 liefst vier wereldtitels op rij zou vergaren.
Hoewel ik die partij vagelijk wel kende, bleek mij bij deze hernieuwde kennismaking dat het een buitengewoon spannend en inhoudrijk duel (in de ware zin des woords) geweest is. Maar dat niet alleen. De zesde partij Roozenburg-Springer 1945 is tevens dermate 'tijdloos' dat zij zelfs op de hedendaagse dammer een aktuele, ja hyper-moderne indruk maakt. Oordeelt u zelf.
Roozenburg-Springer
(6e matchpartij 1945)
1.33-29 19-23 2.35-30 20-25 3.40-35 14-19 4.44-40 10-14 5.50-44 23-28
In de beroemd geworden 10e partij zou Springer voor het relatief rustige tegenspel met 5...5-10 6.31-27 17-22 kiezen. Roozenburg zette toen met 7.30-24 enz. de aanval in die later naar hem genoemd is, veroverde omstreeks de 30e zet de vijandelijke centrumschijf 23 en won uiteindelijk zowel de partij als de match!
6.32x23 19x28 7.31-27 5-10 8.38-32
De theorie van de 'Roozenburg-opening' stond destijds nog zozeer in de kinderschoenen dat Roozenburg, die de onderhavige partij voor het matchboek analyseerde, hier zowaar het foutieve 8.30-24 aanbeval - in latere publikaties zou hij zèlf aangeven dat zwart dan via 8...28-33! 9.39x28 14-19! minstens schijfwinst forceert!
8...13-19 9.32x23 19x28 10.37-31 17-22 11. 42-38
Ter voorbereiding van 38-33, waarmee wit de zwarte voorpost op 28 zoveel mogelijk onder druk probeert te zetten.
11...11-17 12.38-33 17-21 13.48-42 21x32 14.42-38 12-17 15.38x27 17-21 16.47-42 21x32 17.42-38 9-13 18.38x27 3-9 19.30-24 6-11
En vooral niet 19...14-20? wegens 24-19!, 35-30!, 29-24 en 43x5 +. Na de tekstzet zou 20.31-26 22x31 21.36x27 positioneel zeer zwak zijn in verband met de reaktie 7-12-17!
20.24-20 15x24 21.29x20 7-12?
Weliswaar laat Roozenburg de tekstzet zonder kommentaar passeren, maar in feite begaat Springer met 21...7-12 een cruciale fout. Aangewezen was 21...8-12! gevolgd door 22...12-17, waarna wit òf met 23.31-26 òf met 23.27-21 de spanning in het centrum moet opheffen; in beide gevallen zou zwart voortreffelijk spel krijgen.
Het levensgrote verschil tussen 21...8-12 en het gespeelde 21...7-12 is dat zwart na het laatste in principe nooit meer veld 17 zal kunnen betreden.
22.20-15 14-19 23.34-30 25x34 24.40x29 10-14 25.44-40
Zoals Roozenburg aangeeft was het voor 25.35-30? nog te vroeg in verband met het schijnoffer 25...14-20! en 26...19-23 +. Voorts merkt hij terecht op dat zwart zich op 25.29-24 19x30 26.35x24 nog juist had kunnen redden met 26...11-17! (maar vooral niet 26...14-20?? 27.24-19! en 28.15-10 enz.) 27.31-26 22x31 28.33x11 16x7 en hoe wit ook slaat - altijd wint zwart met 29...14-20 enz. de geofferde schijf terug.
Na de tekstzet is 26.35-30 wèl een dreiging. Een enkel voorbeeld: 25...1-7?! 26.35-30! 19-23 27.30-25 23x34 28.40x29 en zwart moet al in materiaalverlies berusten.
25...19-23 26.40-34!
Zwarts vorige zet was beslist niet zonder venijn. Op 26.49-44? 23x34 27.40x29 zou Springer namelijk hebben laten volgen 27...1-7! en aansluitend 28...11-17!, waarna 29.31-26 en 30.33x11 wordt beantwoord met 30...31-37! en 31...12-17 enz. Met diezelfde taktische wending, maar dan in 'gespiegelde' vorm, was Springer al eens succesvol geweest in zijn partij tegen Molimard uit het WK 1928; zelfs ten tijde van zijn tweekamp met Roozenburg sprak men in dit verband al van de "Coup Springer"!
Met de tekstzet is Roozenburg de door hem gevolgde strategie slechts schijnbaar ontrouw, want bij nader inzien blijft 12-17? wel degelijk verhinderd door 34-30! en 27-21 +.
26...1-7
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11441005729.png">
Terecht beschouwt Roozenburg de stelling na 26...1-7 als het hoogtepunt van de partij. Weliswaar blijft wit na zijn volgende zet (27.29-24) op z'n minst iets beter staan, maar een geforceerde winst is moeilijk aan te tonen. Daarom verdienden de twee alternatieven die Roozenburg in zijn analyse aandraagt, stuk voor stuk de voorkeur, ook al had wit er natuurlijk slechts één van mogen uitproberen...
1) 27.45-40 14-19 (op 27...12-17?! wikkelt wit met 28.34-30! 23x45 29.27-21 17x37 30.41x1 naar een gewonnen eindspel af; 30...45-50? gaat immers niet wegens 31.33-29 +, zodat er bij voorbeeld zou kunnen volgen 30...22-28 31.33x22 45-50 32.22-17! met tweede dam of vangst van de zwarte dam) 28.29-24! 19x30 29.35x24 9-14 (29...12-17?? 30.24-19! enz.) 30.34-30!
Zwart moet nu uit vijf serieuze mogelijkheden een keuze maken:
1.1) 30...14-20? 31.15-10! (Roozenburg) 20x38 32.43x32 28x26 33.10-5 22x31 34.5x6 met winst voor wit.
1.2) 30...14-19(?) 31.40-35 en wit wint, bij voorbeeld 31...12-17 32.33-29 enz.
1.3) 30...12-17 31.33-29! 23x45 32.27-21 17x37 33.41x1 en zwart kan opnieuw geen dam halen.
1.4) 30...23-29 31.30-25 29x20* 32.15x 24. Over deze variant schrijft Roozenburg dat wit de "beste kansen" houdt, maar daarmee toont hij zich mijns inziens veel te bescheiden: ik denk dat men op goede gronden tot winnend voordeel voor wit mag konkluderen!
1.5) 30...13-19 31.24x13 18x9 32.27x29 9-13 33.33x22 4-10 34.15x4 14-19 (of ook 14-20) 35.4x18 12x45. Dit is de enige variant die Roozenburg onbesproken laat. Ofschoon de zaak niet helemaal duidelijk is, vermoed ik toch dat wit dankzij zijn vangstelling (41-37) en de verzwakte linker vleugel van zwart veruit de beste kansen heeft.
2) 27.43-38! Roozenburg: "Hoewel ogenschijnlijk zwak en fantastisch van opzet, valt deze zet zeer goed te overwegen." Hij splitst zijn analyse dan in de volgende twee varianten:
2.1) 27...28-32 28.31-26 32x43 29.49x38 22x31 30.36x27 11-17 (als wit op de 25e zet 45-40 in plaats van 44-40 had gespeeld, had zwart nu fraai kunnen kombineren met 16-21!, 23-28!, 13-19!, 7-11, 12x43, 4-10 en 8x50) 31.38-32.
Het zwarte centrum staat nu aan grote gevaren bloot. Bij voorbeeld 31...17-21 32.26x 17 12x21 33.45-40! en zwart kan de dreiging 34.33-28! niet pareren met 33...18-22?? wegens 34.29x18! en 35.32-28 +. Of ook 31...14-19 32.45-40 17-22 33.41-36 22x31 34.36x27 12-17 35.32-28! enz. met winnende dam op 1.
2.2) 27...12-17 28.41-37!! 17-21 29.38-32!
Ziedaar de aanzet tot een waarlijk schitterende spelgang, de mooiste naar mijn smaak van de hele analyse. Hoewel Roozenburg zich in zijn kommentaar opnieuw opmerkelijk terughoudend opstelt ("bij het verder uitspelen der tempi zal tot uw verrassing blijken dat de beste kansen aan wits zijde zijn"), lijdt het voor mij geen twijfel dat wit na 29...7-12 30.35-30 21-26 31.30-25 gevolgd door 45-40-35-30 en 49-44-40-35 enz., ondanks de achtergebleven schijf op 46 'gewoon' gaat winnen! Van de kant van Roozenburg-als-analysator een ronduit geniale konceptie, want enig voorbeeld kan hem onmogelijk voor ogen hebben gestaan: Mostovoy-Andreiko (Suikertoernooi 1972) moest nog gespeeld worden, en de analyse van de uit 1964 stammende partij De Jong-Van Hal (waarin hetzelfde prachtige thema aan de orde komt) zou pas in oktober 1984 in Dammen worden gepubliceerd!
27.29-24? 12-17!
Springer profiteert alert van de hem geboden gelegenheid. Na 27...14-20? 28.24-19! 23x14 29.15x24 had wit nog steeds winnend voordeel gehad, maar na de tekstzet zit er niets beslissends in.
28.34-30 17-21!
Zonder vrees voor afwikkelingen als 29.31-26 21x32 30.39-34? 28x48 31.24-19 13x24 32.30x6 48x25 33.6-1, waarop zwart met 33...16-21! zou winnen, bij voorbeeld 34.1x 37 14-20! gevolgd door 35...25-48 en 36... 48x12 +.
29.45-40 21x32 30.24-19 13x24 31.30x10 9-14 32.10x19 23x14 33.33-29
Het spelbeeld dat nu is ontstaan, lijkt regelrecht uit de Keller-variant te zijn weggelopen. Zoals gezegd moet wit voor mijn gevoel nog steeds de beste kansen hebben, maar in de partij zal dit er niet of nauwelijks meer uitkomen. Een verklaring voor dat tegenvallende resultaat vindt men niet in Roozenburgs analyse, maar op de voorlaatste pagina van het boekje wordt er toch iets meer duidelijk. In een aldaar aangehaald vraaggesprek met de dammedewerker van Het Binnenhof zegt Roozenburg namelijk dat hij zich inderdaad een beter resultaat had voorgesteld. Maar: "Om dat voor het bord te bewijzen gelukte mij niet. Gezien den tijdnood, waarin ik verzeild geraakte, mag ik mij nog gelukkig prijzen dat het slot een remise opleverde."
33...7-12 34.35-30 8-13 35.40-34 2-8 36.49-44 13-19 37.30-24 19x30 38.34x25 8-13 39.44-40 13-19 40.39-34
Nog eenmaal zij het mij vergund Roozenburg letterlijk te citeren: "Consequent concentreert wit zich op zwarts gedunden langen vleugel om te trachten hier een doorbraak te forceeren en intusschen zwarts aanval zoolang mogelijk op te houden."
40...19-23 41.31-26 12-17(!) 42.36-31 16-21 43.31-27(!) 22x31 44.26x37 17-22 45.29-24 14-19 46.24x13 18x9 47.43-39 11-17 48.39-33 28x30 49.37x19 22-28 50.25x34 28-33
Remise. Ondanks het vredelievende slot een adembenemende partij!»
Indien men mij vandaag de dag, zowel als toen, zou hebben gevraagd welke partij van deze twee, of van de match überhaupt bij mij de diepste sporen heeft nagelaten, dan zou ik zonder aarzeling de zesde aanwijzen, in het bijzonder het fragment na zwarts 26e zet. In de partij had ik de spelgang 27.43-38 wel overwogen, maar de beelden die dan kunnen ontstaan, leken me wat al te onwaarschijnlijk en eigenlijk vond ik het al mooi genoeg, alhoewel ik mijn besluit om 43-38 achterwege te laten altijd een beetje heb betreurd.
Desondanks een mooie, zij het niet geheel vlekkeloze partij. Een mooie partij speel je als regel met z'n tweeën. Zo produceerden we verschillende aantrekkelijke partijen, die het aanzien alleszins waard zijn. Springer was dan ook in mijn ogen (en niet alleen in de mijne) een echte 'houwdegen', die graag onvervaard ten strijde trok en niet alleen achter het dambord. Het lijkt me dan ook gepast dit artikel af te sluiten met een schildering van de figuur Springer en zijn betekenis voor de ontwikkeling van het damspel. Evenals bij voorgaande gelegenheden geef ik de belangrijkste wapenfeiten in een apart kader.
Ben Springer - Piet Roozenburg,
Zeskamp (niet de tweekamp!!) Rotterdam 30 mei 1946
Ben Springer werd op 19 juni 1897 in Amsterdam geboren. Omstreeks 1913 werd hij lid van de damvereniging 'DOS'. Uit zijn spelerskarrière lichten we de volgende prestaties:
1918 1e meesterwedstrijd
1919 4e plaats kampioenschap van Nederland
1920 3e plaats kampioenschap van Nederland
1921 Match Springer-Fabre: 9-3
1923 Match Springer-Fabre om het kampioenschap van Frankrijk: 11-7
Match Springer-Beauregard 100 velden: 5-5
144 velden: 2-8
1924 1e plaats internationaal toernooi Marseille
1927 Match Springer-Fabre: 10-6
1928 Wereldkampioen
1936 Match Springer-Vaessen: 17-3
1937 Match Springer-Keller: 11-9
WK-match Springer-Raichenbach: 24-26
1945 Match Springer-Roozenburg: 9-11
1959 1e plaats Hartevelt-toernooi (vóór Baba Sy)
Van Springer-als-publicist vermelden we de volgende aktiviteiten en damwerken:
Hij was auteur van: Damstudies en Analyses (co-auteur: H. de Jongh)
Hoe ik wereldkampioen werd
Lokzetten, problemen en studies
Damsleutel
Matchboek Springer-Raichenbach
Oom Jan leert zijn neefje dammen
D-kursus LOI (voor de jeugd)
Damredakteur van ondermeer: de Telegraaf
het Binnenhof
het Damspel
Hoofdredakteur van: Damwereld in zakformaat
Springer overleed op 29 augustus 1960 in Parijs, waar hij ook werd begraven.
Om verscheidene redenen verdient de figuur Springer uitgebreide aandacht. Zijn passie voor het spel was zo groot (en zijn afkeer voor een regelmatige werkkring navenant groot), dat bij hem al vroeg het plan rijpte om als een soort damprofessional door het leven te gaan. Bij mijn weten de eerste Nederlander die 'free-lance' al zijn tijd en kunnen aan dammen besteedde.
Om aan de kost te komen verzorgde hij damrubrieken, trad op als verslaggever van onder andere De Telegraaf, zocht een tiental jaren lang zijn heil in Frankrijk, dat toen nog aantrekkingskracht had als damland, gaf zowel simultaanséances als 'blind-séances', in die dagen een ongehoord, niet eerder vertoond spektakelstuk, en hij was publicist.
Zowel in Nederland als in Frankrijk reisde hij voor dat doel stad en land af. Toen in de dertiger jaren de grote krisis uitbrak, legde hij zich ook toe op het toen in opkomst zijnde bridge, en vestigde zich - na zijn terugkeer in Nederland - eveneens als bridgeleraar, met als eerste Nederlander een certifikaat van Ely Colbertson herself!
De karrière van Springer vertoont een eigenaardig, grillig verloop. In 1918 verovert hij als twintigjarige de meestertitel, maar men zal vergeefs zijn naam zoeken bij de lijst van Nederlandse kampioenen. Aan deze wedstrijd nam hij slechts tweemaal deel: in 1920 met als resultaat een vierde plaats, en in 1921 met een gedeelde derde plaats. Daarna zocht hij zijn heil in Frankrijk, waar hij in 1923 kampioen van Frankrijk werd door Fabre in een match te kloppen.
Ook in 1923 aanvaardt hij een uitnodiging om naar Canada te komen om tegen Willy Beauregard een 'match mixed' (zowel op de 100 als op de 144 velden) te spelen. In dit licht is het niet zo verwonderlijk dat juist hij het was die in 1952 Deslauriers en Dagenais wist te bewegen op hun beurt de grote haringvijver over te steken om deel te nemen aan het wereldkampioenschap.
In de twintiger jaren boekt hij, zowel als toernooispeler als als matchspeler, verscheidene triomfen, maar zijn naam zal pas in 1928 een echt legendarische klank krijgen, wanneer hij met groot vertoon van macht de wereldtitel op zijn naam schrijft.
Tot aan zijn dood zou hij met een aureool omgeven blijven; de match Springer-Raichenbach heeft daar zeker een bijdrage aan geleverd, maar ook in andere opzichten zou Springer een figuur van symbolische betekenis worden.
De match Springer-Raichenbach 1937 kent een lange, wonderlijke voorgeschiedenis. Nadat Springer in 1928 de wereldtitel veroverd had, werd deze titel twistappel tussen de beide betrokken bonden: de Fransen stelden een match Fabre-Springer voor, maar daarvan wilde de Nederlandse Dambond niets weten. Na het nodige geharrewar tussen beide bonden hakten de Fransen de knoop zelf door en organiseerden een match Raichenbach-Fabre. De winnaar riepen zij tot wereldkampioen uit. Springer, het geharrewar beu, had inmiddels afstand van de titel gedaan. Nadat beide bonden zich met elkaar hadden verzoend - we schrijven dan 1933 -, deden achtereenvolgens Vos (1933) en Keller (1934) in matchvorm tevergeefs een gooi naar de wereldtitel. Inmiddels had Maurice Raichenbach zich de bijnaam 'de onoverwinnelijke' verworven.
De roep om de terugkeer van Ben Springer wordt steeds sterker: in 1936 verbrijzelt hij de Belgische kampioen Leon Vaessen met 17-3, en als hij in 1937 Keller met 11-9 klopt, ligt de weg vrij voor de match Springer-Raichenbach. Raichenbach weet de titel te behouden met het kleinst mogelijke verschil, maar met vier overwinningen geeft Springer een forse deuk in diens imago van onoverwinnelijkheid. Hij kan de arena met fier opgeheven hoofd verlaten.
Ook na de match in 1945 zal zijn naam op verscheidene manieren ten nauwste aan de ontwikkeling van de damsport verbonden blijven. Al eerder noemde ik zijn geslaagde pogingen om in 1952 de Canadezen Deslauriers en Dagenais aan te trekken. Hij was ook de grote inspirator voor de oprichting - in 1947 - van het Genootschap DAMAS. In 1948 start hij de periodiek Damwereld in zakformaat, dat helaas geen lang leven beschoren bleek.
Op het internationale vlak wist Springer, met het aantrekken van Fanelli en Saletnik, Italië als damland voor het internationale spel bloot te leggen. In hetzelfde vlak moet ook zijn deelneming (als eerste buitenlander!) aan het toernooi van Moskou 1956 worden gezien, maar zijn grootste triomf in dit opzicht zou Springer nog vlak voor zijn dood boeken. In 1959 weet hij Baba Sy aan te trekken voor de Hartevelt-zeskamp. Als invaller wist Springer, hoewel toen al enige jaren hartpatiënt, beslag op de eerste plaats te leggen. Voor wie viel Springer in? Voor schrijver dezes. En welk argument had ik om van deelneming af te zien? De vroede vaderen van de KNDB zagen in het Hartevelt-toernooi een konkurrent van het Lucas Bols-toernooi, en hadden daarom gemeend mij een startverbod te moeten opleggen.
Benedictus Springer
Champion de Lyon, Champion de France
et Champion du Monde
Ben Springer jr. en Herman de Jongh - Damstudies (1921)
Ben Springer rond 1923
William Beauregard (8 januari 1889-23 augustus 1932),
in de jaren twintig en dertig in de Amerikaanse en Canadese
damwereld bekend staand als De Kampioen der Kampioenen,
de koning van het dambord, die Springer in 1923 in de eerste
Intercontinentale match versloeg.
5-5 Op de 100 velden, 8-2 op de 144.
Beauregard was ook zeer sterk op de 64 velden.
[zie Het Damspel 1933, pag 103] {en zie Het Damspel van
januari 1925, p. 12}.
M.A. Haye - B. Springer, V.A.D. Vierkamp, maart 1927,
Café Pschorr, Reguliersbreestraat Amsterdam
Huldiging van wereldkampioen 1928 Ben Springer
Ben Springer's "Hoe ik wereldkampioen werd"
Ben Springer speelt zijn eerste blindpartij in Nederland tegen I. Boers
in 'American' aan het Leidseplein, Leidsekade, Amsterdam.
Zittend vlnr Herman de Jongh, I. Boers en Ben Springer.
Opening van de WK-match Raichenbach - Springer,
Den Haag, 28 mei 1937
Ben Springer was mede-organisator van vele WK's en andere
toernooien. Hier staat hij bij de opening door prof. ir. C.L. vd Bilt
van de achtste partij om het wereldkampioenschap dammen
tussen M. Raichenbach (Frankrijk) en R.C. Keller in Trianon te
Scheveningen., 11 oktober 1938
Programma match Springer-Roozenburg (9-11)
Rotterdam/Den Haag oktober 1945
Ben Springer - Piet Roozenburg,
Zeskamp Rotterdam 30 mei 1946
Loon en Springer - Oom Jan leert zijn neefje dammen.
Vierde druk (1973). (Den Haag Van Goor p.104)
[Eerste druk was verschenen in 1957, tweede in 1962,
derde in 1968 en de vierde en laatste 1973]
Pierre Ghestem - Piet Roozenburg 0-2
22ste ronde WK Rotterdam, 4 december 1948