Hier een voorbeeld:
Piet Roozenburg wrote: Een halve eeuw Roozenburg-opstelling (deel 1)
Inleiding
Het idee om een serie artikelen te wijden aan de Roozenburg-opstelling kan bij de lezer gemakkelijk een aantal vragen oproepen. Eén zo'n vraag zou kunnen zijn of de keuze van het onderwerp aan mijn brein ontsproten is. Het antwoord is: nee. Aan Sijbrands had ik voorgesteld een artikelenserie te wijden aan de hekstelling, een onderwerp dat me al langere tijd intrigeert. Na enig overleg heb ik echter zijn suggestie een artikelenserie over de Roozenburg-opstelling te schrijven, overgenomen - zij het niet zonder een dosis scepsis mijnerzijds.
Immers: het onderwerp heeft in de loop der jaren al heel wat pennen in beweging gebracht. Te denken valt onder andere aan mijn uit 1950 daterende C-kursus van de L.O.I. (Leidse Onderwijs Instellingen), de in de jaren 1976-1978 in Dammagazine DB verschenen artikelenserie van Johan de Boer en de blijkbaar grif verkochte jubileumuitgave uit 1986 van damvereniging "Ons Genoegen", getiteld Roozenburg-opstelling. Om nog maar te zwijgen over de talloze publikaties in damrubrieken in de loop der jaren aan dit onderwerp gewijd. Nog voordat ik één letter op papier had, kreeg ik van een clubgenoot de volgende reaktie: wat valt daar nou nog over te schrijven?
Er is zeker nog een tweede reden voor scepsis mijnerzijds. De partijen door mij in mijn wedstrijdkarrière in de Roozenburg-opstelling gespeeld, zijn op de vingers van één hand te tellen, om de eenvoudige reden dat - op een enkele uitzondering na - mijn tegenstanders er met een grote boog omheen liepen.
Met zijn suggestie plaatste Sijbrands mij dus voor het dilemma de toegeworpen handschoen te laten liggen dan wel op te rapen. Maar het feit dat ik besloten heb de handschoen op te rapen, vraagt wel om een toelichting, of - zo men wil - verantwoording mijnerzijds.
Meer dan eens verwijlt mijn geest in de verre toekomst. De dammer anno 2050 heeft een totaal ander archiefsysteem. Hij heeft nog steeds een forse boekenkast. Eén plank is geheel gewijd aan speltechniek. Drie delen algemene speltechniek, zes delen gewijd aan klassieke spelvormen en zes delen gewijd aan flankspelvormen. Van de laatste zijn onder andere twee delen gewijd aan konventionele vormen van flankspel en twee delen aan de Roozenburg-opstelling, inklusief ondermeer de partie-Bonnard. Daarnaast beschikt de dammer anno 2050 over een computer die hem à la minute alle gegevens verstrekt over gespeelde partijen, zoals dat nu trouwens gelukkig ook al het geval is. Een tweede plank bevat uitsluitend biografieën van topspelers, die - op een enkele uitzondering na - een nooddruftig bestaan op deze aardkloot hebben geleid en zich tijdens hun leven niet hebben kunnen ontworstelen aan de magie van een spel dat je op sporadisch voorkomende momenten in vervoering kan brengen. Een vervoering die helaas al te vaak wordt afgewisseld door diepe neerslachtigheid. De biografieën van Andreiko en Baba Sy zijn reeds verschenen. Wanneer volgen onze landgenoten Jack de Haas, Herman de Jongh en Benediktus Springer? En waarom juist dit drietal genoemd? Het antwoord op deze vraag wordt verderop gegeven.
Welnu, vanuit deze - ik geef het grif toe - gewaagde, futuristische en optimistische optiek is deze serie geschreven. Anders gezegd: ik wil boekstaven wat mijns inziens het boekstaven waard is, uit speltechnisch dan wel uit historisch oogpunt. Achtereenvolgens zullen aan de orde komen:
1) Voorgeschiedenis
2) Roozenburg-opstelling
3) Partie-Bonnard
4) Springer-doorstoot
1) Voorgeschiedenis
In hun gezamenlijke jeugdwerk Damstudies deel 3 behandelen Springer en De Jongh ondermeer de partie-Bonnard, een benaming die sindsdien het onbetwiste voorrecht heeft van een vrijwel eenduidige interpretatie. De partie-Bonnard - overigens één van de mogelijke uitlopers van de Roozenburg-opstelling - werd reeds toegepast voordat ik überhaupt geboren was. Hoe valt dit te verklaren?
De meest plausibele verklaring die ik in de damliteratuur heb kunnen vinden, is het inmiddels in vergetelheid geraakte "systeem-De Haas". Dit systeem vinden we ook beschreven door bovengenoemde auteurs, en wel in deel 2.
Een andere referentie die ik heb aangetroffen, is van de hand van A.K.W. Damme in Zwart-Wit. Onder de kop "De variant De Haas" schrijft hij ondermeer: "Een eigenaardige spelvorm, welke uit de rechter vleugelopsluiting kan voortvloeien, is de variant De Haas. Voornamelijk door dezen meester toegepast in den wedstrijd om het kampioenschap van Nederland 1919", en even verder: "De variant wordt voor zwart als volgt ingeleid: 1.33-28 17-21 2.39-33 12-17 3.31-26 7-12 4.44-39 18-22"
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430376729.png">
Van de diagramstand naar de Roozenburg-opstelling ce n'est qu'un pas, en met verwondering zal de hedendaagse lezer zich afvragen hoe het mogelijk was dat er toch nog ruim twintig jaren overheen zouden gaan, voordat deze latere ontwikkeling op gang kwam. Alvorens echter op deze vraag in te gaan, lezen we eerst hoe Springer & De Jongh het systeem-De Haas omschrijven:
"Van dit systeem, veel meer kansrijk en interessant dan solide, is alleen bekend dat De Haas er schier al zijn partijen in wint, doch dat bij analyse bijna altijd blijkt dat hij een oogenblik verloren heeft gestaan. Echter zijn de standen in dit soort partijen altijd zoo moeilijk, dat het een tijdlang tot de onmogelijkheden scheen te behooren het voordeel eruit te halen. Behalve de vele slagwendingen die dit systeem biedt (en deze, dikwijls zeer diepe combinaties zijn zoo talrijk, dat men bijna geneigd zou zijn den ontwerper ervan te verdenken alleen hierom dit spel te spelen), heeft het een aanval op het vijandelijke centrum ten doel", en even verder volgt dan: "Van de vele partijen die De Haas in zijn systeem won, laten we één der mooiste volgen."
Zowel Damme als Springer & De Jongh behandelen in hun werk de partij H. Hoogland-J. de Haas uit het kampioenschap van Nederland 1919. Tegenwoordig zouden we zeggen de stampartij.
Maar daarmee is de koek wel zo ongeveer op, de rest wordt overgelaten aan het speurwerk van de geïnteresseerde lezer. Maar waar te speuren? Anders dan tegenwoordig ging er in de eerste vijf decennia van deze eeuw heel wat partijmateriaal domweg verloren, en onze kennis van deze periode kan daarom niet anders dan fragmentarisch zijn. Het resultaat van mijn speurwerk steekt dan ook pover af tegen de hierboven geciteerde, veelbelovende tekst van Springer & De Jongh, een tekst die merkwaardigerwijs wèl van toepassing is op de later ontwikkelde Roozenburg-opstelling.
_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _
Jack De Haas werd als zoon van Nederlandse ouders geboren in 1875 in Londen. Zij vestigden zich in 1887 in Rotterdam, en twee jaar later in Amsterdam, waar Jack kennis maakte met het damspel, dat tot zijn grote passie zou uitgroeien.
Van zijn vele prestaties noemen we:
Kampioen van Nederland van 1901 tot 1919, slechts onderbroken in 1913, toen hij 2e werd achter Hoogland
1904 1e match De Haas-Weiss (10-10)
1906 2e match De Haas-Weiss (19-21)
1909 3e plaats wereldkampioenschap (achter Weiss en Molimard)
1910 3e match De Haas-Weiss (2-4)
1910 Match De Haas-Woldouby (5-1)
1910 1e match De Haas-Fabre (10-2)
1912 2e plaats wereldkampioenschap (achter Hoogland)
1912 1e match De Haas-Molimard (19-21)
1921 2e match De Haas-Fabre (8-6)
1923 Match De Haas-Damme (13-7)
In Amsterdam werd hij diamantslijper. Rond 1920 verruilde hij deze stad voor Brussel. Van 1931 tot aan zijn dood in 1940 woonde hij in Scheveningen.
Van zijn hand verschenen de volgende damwerken:
1908 Het damspel, theorie en practijk (De Haas & Battefeld)
1912 Voor het dambord (De Haas & Battefeld)
_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _
Voor een - zeer summier gehouden - herintroduktie van de figuur De Haas, zie het kader hierboven. Hier zal ik me richten op een (meer of minder geslaagde) rekonstruktie van het systeem-De Haas. Mijn bevindingen heb ik visueel weergegeven in de drie diagrammen op de volgende pagina.
In hedendaagse damterminologie uitgedrukt is het mijns inziens zonneklaar wat De Haas beoogde: hij wilde het centrum veroveren, dan wel een flankaanval nastreven. In dit opzicht is de summiere omschrijving, welke Springer & De Jongh van het systeem-De Haas geven, ongetwijfeld juist, en valt er een parallel te trekken met de Roozenburg-opstelling, die een soortgelijk doel nastreeft.
Richten we onze aandacht vervolgens op de ontstaanswijze. Hiervan geven we vanuit de opening de volgende zettenreeksen voor wit:
1) 1.34-30 20-25 2.39-34 18-23 3.44-39 12-18 4.33-29 7-12 5.38-33 14-20 6.42-38 10-14 7.47-42 4-10 8.50-44 1-7 9.30-24 19x30 10.35x24 14-19 11.40-35 19x30 12.35x24 9-14 (diagram 3) 13.32-28 23x32 14.37x28
2) 1.34-30 20-25 2.40-34 15-20 3.44-40 20-24 4.50-44 10-15 5.33-29 24x33 6.38x29 17-22 7.42-38 11-17 8.48-42 7-11 9.38-33 14-20 10.30-24 19x30 11.35x24 (zo speelde De Haas de opening tegen Herman de Jongh op 6-1-1920)
Voor zwart geven we de volgende zettenreeksen:
3) 1.33-28 17-21 2.31-26 12-17 3.39-33 7-12 4.44-39 18-22 5.50-44 13-18 6.37-31 9-13 7.41-37 4-9 8.31-27 22x31 9.36x27 1-7 10.46-41 18-22 11.27x18 13x22 (tot zover de notatie van de partij Hoogland-De Haas)
4) 1.33-28 17-21 2.31-27 11-17 3.37-31 7-11 4.31-26 1-7 5.41-37 18-22 6.27x18 13x33 7.39x 28 12-18 8.36-31 7-12 9.31-27 9-13 10.44-39 4-9 11.46-41 2-7 12.49-44 18-22 13.27x18 13x33 14.39x28 9-13 15.44-39 12-18 16.39-33 7-12 17.50-44 21-27 18.32x21 16x27 19.44-39 19-23 20.28x19 14x23 (diagram 4)
Hoezeer deze openingen onderling ook verschillen, twee trekken hebben ze met elkaar gemeen: De Haas als initiatiefnemer zoekt de aanval, de verovering van een voorpost op veld 24 respektievelijk 27, zo men wil. En onveranderlijk wordt dit gerealiseerd nadat de initiatiefnemer eerst een rechter vleugelopsluiting heeft aanvaard (zie ook Damme).
Vooralsnog wil ik volstaan met erop te wijzen dat het systeem-De Haas sterk historisch is bepaald. Vergeten we niet dat de 33-28 opening veruit de meest gespeelde opening was en het systeem-De Haas kan worden bestempeld als een kortstondige poging om een inbreuk te plegen op de tot dan toe bekende klasssieke kaders. Hierna volgt de partij Hoogland-De Haas, die kennelijk zoveel indruk op tijdgenoten heeft gemaakt.
Hoogland-De Haas,1-9-1919
1.33-28 17-21 2.31-26 12-17 3.39-33 7-12 4. 44-39 18-22 5.50-44 13-18 6.37-31 9-13 7.41-37 4-9 8.31-27 22x31 9.36x27 1-7 10.46-41 18-22 11.27x 18 13x22 12.28-23! 19x28 13.32x23
De (dam)geschiedenis bewandelt vaak merkwaardige kronkelwegen. In les C22 van de L.O.I. heb ik deze uitval de Springer contra-attaque of Springer-doorstoot gedoopt, en nu nòg ben ik van mening dit op goede gronden gedaan te hebben, waarover later meer.
Het is op zijn minst merkwaardig te noemen dat nota bene De Haas zelf deze doorstoot al in 1915 toepaste in de hierna te bespreken partij De Haas-Gortmans. Bijna even merkwaardig is dat de onderhavige partij twee dagen later werd gespeeld dan de partij Springer-De Haas, waarin Springer het vonnis zou vellen over deze opening.
13...8-13 14.34-30 2-8 15.40-34 20-25 16.41-36 13-18
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430397172.png">
Ik citeer hier Springer & De Jongh: "Behoudens eenige onbelangrijke afwijkingen is deze partij tot dusverre gelijk aan die tusschen De Haas en Springer uit dienzelfden wedstrijd. Nu echter wijkt Hoogland af."
17.34-29 25x34 18.29x40 18x29 19.33x24
Springer & De Jongh vervolgen dan: "Ons inziens is deze zwak en is 17.44-40 en dan 17...18x29 18.34x23 25x34 19.40x29 en 20.45-40 zoals Springer speelde, veel sterker. Wit kan zwart nu niet van het centrum houden en komt in het nadeel.", een opmerking waaraan ik niets toe te voegen heb.
19...12-18 20.40-34 7-12 21.44-40 8-13 22. 34-30
Dit uitwijken naar de rand zal ook Springer doen - zie het kommentaar aldaar.
22...14-19 23.47-41
S&J: "Wit onderschat het gevaar van 22-28; 23.39-33 was hier vrijwel gedwongen."
23...10-14 24.49-44?
S&J: "Deze zet is zeer zwak, daar hij zwart de gelegenheid biedt veld 28 op zijn sterkst te bezetten."
24...22-28 25.38-33 18-22 26.42-38 21-27 27.40-34 12-18 28.37-31
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430398875.png">
Wellicht gespeeld als lokzet, immers 28... 17-21? 29.26x17 28-32 30.17x37 14-20 31.31x22 20x49 32.39-34! 18x27 33.43-39 49x32 34.37x28 en zwart kan schijfverlies niet ontgaan.
De Haas had echter een veel beter plan:
28...27-32! 29.38x27 14-20!
En wit verloor als volgt:
30.26-21 20x29 31.21x32 29-34 32.27x18 34x25 33.32-27 13x22 34.27x18
En na enige zetten gaf wit het op.
Dan nu de partij Springer-De Haas, waarin Springer zijn tegenstander een gevoelige nederlaag toebracht.
Springer-De Haas, 30-8-1919
1.33-28 17-21 2.39-33 11-17 3.44-39 7-11 4. 31-26 18-22 5.50-44 13-18 6.37-31 9-13 7.41-37 4-9 8.31-27 22-31 9.36-27 1-7 10.46-41 18-22 11.27x18 13x22 12.28-23!
In hun enige jaren later verschenen boek Damstudies en analyses zouden de auteurs schrijven: "Deze variant, mits correct voortgezet, is doodelijk voor het systeem door De Haas toegepast."
12...19x28 13.32x23 8-13 14.41-36 2-8 15. 35-30 20-25 16.40-35 13-18
Waarna dezelfde stand als in diagram 2 is bereikt.
17.44-40!
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430410614.png">
S&J: "Dit is de sterkste, daar wit nu het midden behoudt."
17...18x29 18.34x23 25x34 19.40x29 8-13 20.45-40 14-19 21.23x14 10x19 22.29-24 19x30 23.35x24 5-10 24.39-34 10-14 25.34-30?
S&J: "Veel sterker was hier 25.34-29, waarna zwart niet veel goeds meer over heeft. 25.34-30 is echter gespeeld onder de indruk van de vooral gedurende dit toernooi heerschende mode: een aanval direct op den vijandelijken vleugel."
25...12-18 26.37-32!
S&J: "Het juiste moment."
26...7-12 27.32-28
S&J: "Stond nu schijf 30 op 29, de witte stand ware volmaakt."
27...14-20 28.30-25 20x29 29.33x24 22x33 30.38x29 21-27 31.40-35
S&J: "Wit speelde 31.40-35 in plaats van 31.42-38 uit vrees voor 31...17-21 32.26x 19 27-31 33.36x27 18-22 34.27x18 9-13 35.18x9 3x45. Zwart is dan echter toch verloren door 36.49-44 enz."
31...17-22 32.43-38 11-17 33.38-33 27-32
S&J: "Vrijwel gedwongen, daar wit anders vervolgt met 34.42-38 en zwart vrijwel geen goede zet overhoudt."
34.49-43 6-11 35.42-38 22-27 36.47-41 16-21 37.35-30?
S&J: "37.48-42 kon niet wegens 37...13-19 en 38...21-27. Toch is 37.35-30 niet de sterkste, zooals uit onderstaande analyse blijkt."
Een analyse, die aanvangt met 37.24-20.
37...9-14 38.25-20 14x23 39.24-20 15x24 40. 33-29 24x42 41.48x8
S&J: "Thans komt uit hetgeen wij bij den 37en zet opmerkten, daar zwart thans zeer mooi remise kan maken."
Zonder verder kommentaar geven we het verdere partijverloop.
41...18-23 42.43-39 23-28 43.8-2 12-18 44.2x16 18-22 45.16-7 28-33 46.39x28 22x33 47.7-1 27-32 48.41-37 32x41 49.36x47 21-27 50.1-6
En zwart gaf het op.
Ter afsluiting geven we de partij De Haas-Gortmans, een partij die om meer dan één reden waard is aan de vergetelheid te worden ontrukt.
De Haas-Gortmans, 12-9-1915
1.33-28 17-21 2.39-33 12-17 3.44-39 8-12 4.31-26 18-22 5.50-44 3-8
Gortmans, die zich later in Londen zou vestigen en zich op de problematiek zou werpen, behandelt de opening origineel en zijn opzet doet in zekere zin modern aan. Voor allerlei soorten flankspel fungeren de schijven 2 en 4 namelijk inderdaad beter als basisschijven dan de kroonschijf. Anders dan De Haas, die met 13-18, 9-13, 4-9 en 18-22 zijn centrum uitholde, blijft Gortmans over "vlees" in het midden beschikken en komt De Haas nog peentjes te zweten met de Springer-doorstoot (sic) die hij hier inzet.
6.28-23 19x28 7.32x23 13-19 8.38-32 19x28 9.32x23 20-24 10.43-38 14-20 11.34-29 9-13 12.40-34 13-18 (zie diagram)
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430571526.png">
Wie de moeite neemt deze stelling te vergelijken met de partij Roozenburg-Springer, 8e
matchpartij 1945, zal worden gefrappeerd door de grote analogie, zowel naar vorm als naar inhoud. Ik kom op deze partij in een ander artikel nog terug.
13.45-40
Indien 13.34-30?, dan 13...22-27 14.30x19 27-31 enz. +.
13...4-9 14.37-32 21-27 15.32x21 16x27 16. 41-37 11-16 17.46-41
Gortmans, die deze partij bekommentarieert, hierover: "De damzet dien wit hier kon nemen, was, zooals de Heer de Haas onder het spel terecht opmerkte, te duur: 17.26-21 17x26 18.35-30 24x35 19.33-28 22x24 20.34-29 24x33 21.39x28 18x29 22.28-23 29x18 23.37-31 26x37 24.42x4. De dam wordt afgenomen door 24...20-24 en 25... 12-17. Op 17.47-41 of 17.49-43 zou zwart gespeeld hebben 17...17-21 18.26x28 27-32 19.38x27 20-25 enz."
17...7-11
In een soortgelijke situatie vervolgde ik tegen Springer met 27-31 respektievelijk 24-20.
18.37-31 9-14
De konsekwentie van de voorgaande zet, waardoor deze partij een geheel eigen (en avontuurlijk) leven gaat leiden.
Gortmans: "Lokt uit 19.34-30, waarop zou zijn gevolgd 19...27-32 20.38x27* 22-28 21.33x13 8x28 22.30x19 14x45."
19.41-37 8-13 (diagram)
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430401495.png">
20.37-32
Gortmans: "Eigenaardig is de volgende variant 20.48-43 2-8 21.34-30 22-28 22.23x 21 16x27 23.31x22 17x28 24.33x22 18x27 25.30x19 14x45."
En ook de volgende variant, door Gortmans in zijn artikel gepresenteerd in de vorm van een probleem, verdient hier alleszins herplaatsing: 20.48-43 1-7 21.34-30 13-19 22.38-32 27x38! 23.43x32 19x28 24.32x23 20-25! 25.29x9 18x38! 26.42x33 25x43 27.49x38 22-27 28.31x22 17x50. Kurieus en fraai!
20...22-28
Gortmans: "20...13-19 geeft geen stukwinst door 21.32x21 16x27 22.49-43 19x28 23.35-30 24x35 24.29-24 20x29 25.34x21. (De winstgevende manoeuvre 23.29-23 enz., die tegenwoordig standaard is, is kennelijk aan de aandacht van Gortmans ontsnapt. - PR) Het is voor zwart zaak op te passen. Zie bij voorbeeld deze variant: 20...1-7 21.32x21 16x27 22.42-37 2-8 (op 22...11-16 volgt 23.26-21 17x26 24.38-32 27x38 25.33x42 24x33 26. 39x19 18x29 27.34x23) 23.48-43 11-16/13-19 24.33-28 enz."
21.32x21 28x19 22.31-27
Onmiskenbaar is zwart met voordeel uit de opening gekomen. En het is ook niet uit te sluiten dat op grond van deze ervaring De Haas in zijn systeem-De Haas totaal niet bevreesd was voor de mogelijke gevolgen van de doorstoot naar 23. Maar de ene Springer-doorstoot is de andere nog niet, zoals De Haas later nog aan den lijve zou ondervinden. Hier vervolgde zwart met:
22...17-22?
Gortmans: "Zwart kon hier ook spelen 22... 19-23. Speelt wit nu 23.27-22, dan moet zwart slaan met 23...16x27, daar de andere manieren van slaan verlies brengen."
Mijns inziens levert 21...19-23 een dodelijke kettingstelling op, als zwart wacht op het goede moment om 14-19 te spelen. Na 21... 17-22? gaat De Haas op zijn beurt in de fout door te spelen:
23.34-30?
Waarschijnlijk te laat bemerkend dat na
23...22x31
slaan met 24.36x27 verhinderd is door 24... 20-25 25.29x9 25x32 26.27x38 13x4 met schijfwinst voor zwart na 33-28-22.
Een hoogst interessant partijverloop. Het slot geef ik zonder verder kommentaar.
24.26x37 16x27 25.39-34 12-17 26.49-43 2-8 27.43-39 17-22 28.48-43 1-7 29.30-25 19-23 30.33-28 23x41 31.35-30 24x35 32.42-37 41x32 33.29-24 20x29 34.34x1 13-18 35.1x37 14-19 36.37x14 10x19 37.40-34 11-17 38.38-33 19-23 39.25-20 15x24 40.34-29 23x34 41.39x19 5-10 42.33-29 27-32 43.29-24 32-37 44.36-31 37x26 45.24-20 10-15 46.20-14 22-27 47.14-9 27-32 48.9-4 32-37 49.19-14 15-20 50.14x25 37-42 51.47x38 8-13 52.4x11 6x17
Remise.
Gortmans: "Een interessant, afwisselend spel, niet zoo zeer te beschouwen als een krachtmeting, dan wel als een gevaarlijk avontuur."
We leren hier een andere dan de gebruikelijke Gortmans kennen, de Gortmans als partijspeler en als deskundig kommentator. Toch zit het problemistenbloed er al heel duidelijk in. Zo leidt hij zijn artikel in met met een beschouwing over "Problematiek en spel", waarin hij zijn visie geeft op wat problemen moeten zijn, hoe ze gemaakt moeten worden, en - natuurlijk - de propagandistische waarde ervan. Om vervolgens de relatie tussen problemen en het praktische spel te belichten:
«Het is mogelijk ter bevrediging van velen, toenadering te brengen tusschen problematiek en spel. Wil men in de partij op combinaties spelen, dan is het noodzakelijk zich rekenschap te geven van de verschillende systemen, waarvan de grondstelling in de partij aanwezig is, en waarop men dus zou kunnen spelen. Eveneens moet men zien, waarop zijn tegenstander speelt. Verder moet men zich rekenschap geven van de verschillende verwikkelingen, die in de partij voorkomen en die meestal tot geen resultaat leiden en niet uitgevoerd kunnen worden. In het praktisch spel is de wezenlijke spelgang slechts een zeer klein gedeelte van wat de combinatiespeler gezien en berekend heeft. Zijn fantasie stoeit met de schijven en dikwerf zijn zijn concepties geheel onmogelijk, doordat er schijven verplaatst zouden moeten worden, of doordat er te veel of te weinig schijven op het bord aanwezig zijn, en zelfs doordat het bord te klein is. Zoo zagen wij eens een sterk speler in zijn spel verdiept; plotseling wees hij buiten het bord en zeide, indien daar nog een ruit was, kon ik een reuzen slagzet doen. De combinatiespeler bouwt op ideeën waartoe de stelling hem inspireert, doch de stelling leent zich vaak niet tot de incarnatie daarvan. Uit dit alles blijkt dat het gewone argument van den speler tegen het probleem, namelijk dat de probleemstelling toch niet in de partij kan voorkomen, niet opgaat, waar de meeste combinaties die in de partij worden gezien, onmogelijk zijn. Wij mogen al spreken van een zeer groote toenadering tusschen partij en problematiek en van een groote praktische waarde van het probleem indien een idee uit de partij in het probleem is verwerkt.»
Hierna gaat hij over tot bespreking van zijn partij tegen De Haas, omdat deze zijn ideen uitstekend illustreert. En tenslotte bevat het artikel niet minder dan acht problemen, welke direkt samenhangen met de betrokken partij. Van deze acht problemen koos ik de volgende twee voor herplaatsing:
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430405207.png">
Bij dit diagram tekent Gortmans het volgende aan: "Oplossing: 1.26-21 17x26 2.38-32 27x38 3.35-30 24x35 4.37-31 26x46 5.29-24 46x30 6.34x3 38x29 7.3x24. De Heer de Haas liet dit even zien tusschen de bedrijven van ons partijtje door, door de zwarte schijf op 8 te verplaatsen."
<img src="http://fmjd.org/dias2/save/11430406335.png">
En bij dit diagram : "Deze slag zat in de partij, doch leverde geen voldoend resultaat op. Wij maakten hem geschikt voor de consumptie, daar hij wel practische waarde heeft. Het systeem werd gezien door zwart in het spel van wit. Oplossing: 1.26-21 17x26 2.23-19 14x23 3.34-30 23x32 4.30x28! 32x23 5.37-31 26x37 6.42x4."
Goede wijn behoeft geen krans.
Voor dit artikel zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
Het Damspel, jaargangen 1910/1922 en 1940
B. Springer & H. de Jongh, Damstudies en Analyses
A.K.W. Damme, Zwart-Wit
<center>
Jack de Haas (1875 - 1940)
Kampioen van Nederland 1908, 1911, 1916 en 1919
Vice-wereldkampioen 1912
</center>